Verzamelde werken. Deel 3. Proza-gedichten
(1920)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
liefde. Immers heeft god mij lief gehad door u. Gij zijt de wondere verschijning, in welke god gedaald is in mijn leven.
De vraag is niet: ‘in welke stemming zijn wij heden?’ maar: ‘hoe ver zijn wij heden af van god?’
Mijn liefde tot u zal ik beoefenen als een kunst. Met groote houwen van leed-verwijdering, en met fijne haaltjes van liefheidjes, zal ik arbeiden aan het beeld van uw geluk. * * * Dit is iets van 't goede werk, dat mij blijft te doen, als ik u niet volkomen kan beminnen om dat god is heengestegen uit mijn leven.
De kleine dingen in mijn gesprek, die haar leed kunnen doen, merk ik wel eens en zij niet eens. Dan verwondert mij weêr die levens-zuiverheid, dat elders denken, aan blijde dingen, dat hiervoor ongenaakbaar was. |
|