Verzamelde werken. Deel 3. Proza-gedichten
(1920)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
reeds de schoone, die hij er voor in de plaats zal stellen; en van hem, die de wereld schoon ziet zoo als zij is, en dus geen verlangen heeft er iets anders voor in de plaats te stellen, - is zoo groot niet. Het is alleen de uitstraling van het vermogen om schoon te zien, die van richting is veranderd.
Met dien, welke verlangde eene schoone wereld te stellen in de plaats der leelijke, die hij zag, is gebeurd wat hij wenschte nu hij de vroeger leelijk geziene wereld schoon ziet. Immers, vroeger was de wereld leelijk, nú is zij schoon. Alleen is de verandering geschied op andere wijze dan hij zich had voorgesteld dat zij geschieden zoû.
Toen hij méende te verlangen een schoone wereld te stellen in de plaats der leelijke, die hij zag, verlangde hij eigenlijk dat zíjn blik op de wereld veranderen zoû.
Hij meende dat hij van de leelijke wereld een schoone wereld maken zoû. Door zijn blik op de wereld te veranderen, heeft hij van de leelijke wereld een schoone wereld gemaakt. Er is een schoone wereld gekomen in de plaats der leelijke. En dat is geschied door hem. Immers is dat geschied door dat zíjn blik op de wereld veranderd is. Het aandoenlijke is dat het vollediger geschied is dan zijn rijkste verbeeldingen gingen. Zijn verwachting was de werkelijkheid, die haar schijn vooruit wierp. |
|