loze kamer ligt stil de zonneschijn en de sliert wingerdschaduw beweegt over den witten kant der gordijnen.
De geluiden zijn de zelfde: de klok, de verre haan, houtgeklop heel ver weg, en de vogeltjes dicht-bij.
Maar de schoonheid is er niet.
Toch, - hóor ik dat ik het niet mooi hoor. Dat is reeds iets. Zou het kunnen wederkeeren?.... Als ik eens héel stil was....
Eer-gisteren was Het er nog. Het is de hoofdzaak - en onvoelbaar is zijne verdwijning. Even als mijn handen en wangen het daglicht niet voelen komen en gaan, voel ik van binnen Het niet verdwijnen.
Laat ik nu maar heel dankbaar zijn, dat het er is eweest.