XIII
(Woensd. 20 October, ochtend)
....Altijd nog stilte buiten. Als de wind en de wilde wolken komen, zal al deze schoonheid treurig verdwijnen.
Ik stond in den vroegen ochtend in het bosch. De zon steeg in stillen luister.
Mijn huis staat aan den drempel van den gulden hemelhal waar de Schoonheid woont.
Ik kan niet gelooven dat dit alles niet eene voorbereiding wezen zoû.... Als een bruid uit het huis harer jeugd-droomen, rees in sluyers de gulden zon boven de omnevelde kasteelen. De menigte van het lage boomgewas was rijkelijk bestrooid met dauwdiamant allerwege. Hoog hadden, aan d'overkant, de populieren, die rijzige wachters, gouden glansen ontvangen op hun rosse dracht, waar zij zwijgend en schoon meê stonden. -