Verzamelde opstellen. Bundel 11
(1912)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| ||||||
[pagina 67]
| ||||||
Wederzien.
|
Hendrik, graaf van Rietwyck, Nederlandsch Gezant (50 j.). |
Machteld, gravin van Rietwyck, geb. van Asperen, zijn vrouw (40 j.). |
Kitty van Rietwyck, hun dochter, (22 j.). |
Jacoba van Berkel, vriendin van Kitty van Rietwyck, (24 j.). |
Maurits van Leeuwen, voormalig secretaris van het Nederlandsch Gezantschap te Konstantinopel, (26 j.). Een knecht. |
Eerste Tooneel.
Waarom lees je niet voort?
Ik had de tranen in mijn keel.
Arm kind! Nu ben je nog ouder dan ik, en je kunt tegen niets.... Wat moet jij toch een weeke ziel hebben!
Ja, dat kan ik niet helpen.
Daar zeg ik het ook niet om; maar... ondertusschen, ik ben blij, dat ik niet zoo'n hart van boter heb! Wat is dat lastig, om dat te hebben, gut, wat is dat lastig!
Wil ik nu maar door lezen?
Ja.
‘... Jaren en jaren had zij geduldig gewacht; toen had zij langzamerhand een leegte in haar hart voelen komen. Een onbegrijpelijke koû gevoelde zij soms in zich. Éen voor één verdwenen uit haar ziel de herinneringen, die haar aan hem verbonden. Zij had de gewoonte aangenomen 's morgens haar eerste gebed voor hem te doen. Eens op een ochtend gevoelde zij, dat zij geen behoefte meer had om zoo te bidden. Zachtjes maar zeker was haar liefde uit haar hart verdwenen. Hij was haar onverschillig geworden en de haat zoû haar misschien welkomer zijn geweest dan deze gewaarwording.... Zij had nu nog slechts tranen om haar verloren ideaal te beweenen’.
Je bent eigenlijk bespottelijk romanesk! Denk je misschien ook aan een haast vervlogen liefde?
Dunkt u dat voor mij zoo'n onmogelijkheid?
Ik houd het ten minste voor erg onwaarschijnlijk. Vóór zen 18e jaar bemint men niet!... Nu ja, men verbeeldt het zich wel... en dan nog wel onophoudelijk een ander! Dat weet ik van mij-zelf genoeg, maar, wordt men ouder, dan ziet men duidelijk in, dat zoo iets toch eigenlijk de liefde niet is. Nu, op je 18e jaar ben je al bij ons in komen wonen, en, neem mij niet kwalijk, maar ik zou waarlijk niet weten wien van hen, die je hier hebt ontmoet, je hartje zou hebben kunnen stelen!... Al die heeren boven je stand! En die... buitendien, nooit naar je kijken!
U is niets lief van daag.
Neen maar, zeg me nu eens oprecht: heb je er ooit aan gedacht veel van iemant te houden?
Och,... ik heb mij misschien eens zoo iets verbeeld,... meer niet!
En hoe ging dat dan wel?
Ik weet het al niet meer!
Foei, Koba, je bent me gegeven niet alleen, als stijve gezelschapsjufvrouw, maar veel meer als vriendin, om mij met raad en daad van dienst te zijn! Nu kan ik van je leeren; doe 't dan ook.
Zal u 't aan niemand vertellen? Blijft 't tusschen ons?
Zeker!
Ja, och Heer, maar er is niets aan.... Ik was nog heel jong,... zestien jaar.
Zestien jaar!
U weet, dat moeder en ik leven moesten van een klein weduwenpensioen. Tegenover ons op het dorp woonde een andere, ook weinig gefortuneerde weduwe, Mevrouw.... Nu ja, de naam doet er niets toe....
Zeg je den naam liever niet?
Liever niet... Zij had een eenigen zoon, met wien ik vroeger veel had gespeeld, hij was een paar jaar ouder dan ik.... Toen hij 16 jaar was, ging hij naar de stad, op 't gymnasium.... Hij bleef een jaar weg en toen schreef hij aan zijn moeder, dat hij 't niet uit kon houden, dat zij hem moest permitteeren tweemaal in de week over te komen. Zij gaf het toe. Ik was zoo blij, toen hij voor 't eerst te-rug was! Wij gingen samen rijden in een ezelwagen met een witgevlekten muilezel, dat was op Woensdag-middag, we reden heel ver het bosch in. Toen we op een afgelegen plek gekomen waren, hield hij in eens stil. Ik vroeg wat er gaande was; toen zeî hij, dat hij mij zoo boven beschrijving lief had, hij vroeg of ik ook
niet een beetje van hem zou kunnen houden, dat hij dan, als zijn studiën afgeloopen waren, zijn vrouwtje van mij maken zoû, net zoo als andere menschen, die getrouwd waren; ik andwoordde, dat ik ook geloofde, dat ik veel van hem hield. Verder zweeg hij weêr stil tot wij t'huis waren, daar hielp hij mij uitstappen en zeî heel zachtjes: ‘zeg niets aan je moeder!’.... Na een week kwam hij mij vragen om te gaan wandelen, en zoende mij verscheiden maal onderweg.
Wat ben jij toch een eenvoudig kind, dat je je dat alles nog zoo herinnert! Hoe ging 't verder?
Nog geen half jaar later, moesten we voor goed scheiden. Mijn moeder was gestorven, ik bezat niets en, zooals u weet, heb ik toen alles aan uwe familie te danken gehad, die alleen de schulden van mijn vader, die mijne moeder niet af had kunnen doen, betaalde en mij van de schromelijkste armoede redde en mij tot zich nam; hij ging studeeren aan de Universiteit. Den avond van zijn vertrek was een allertreurigste avond voor ons beiden. Zijne moeder, vertelde hij mij toen, die eene strenge en eerzuchtige vrouw was en voor wie hij tot nu toe onze liefde verborgen had gehouden, had hem bij zich laten komen, had hem te verstaan gegeven, dat zij een gesprek tusschen ons afgeluisterd had, en dus achter onze relatie gekomen was; zij gebood hem en bezwoer hem bij al de liefde en eerbied, die hij zijn leven lang voor haar gehad had, van mij af te zien. Hij was, verklaarde zij, een man om vooruit te komen in de wereld, hij zoû nu naar de stad gaan, en 't was hoofdzaak, dat hij daar de hand van de eene of andere gefortuneerde jufvrouw, van een invloedrijke
familie, vroeg. Hij sprak zijn moeder hevig tegen, maar met al haar gezach, dat zij altijd over hem gehandhaafd had, leî zij hem het stilzwijgen en gehoorzamen op. Toen handelde hij, zoo als ik hem zelf zou hebben geraden, zijn plichtsbesef zegevierde over zijne liefde. En nu weet ik niet, waar hij beland is, ik weet niets van hem. Misschien is hij wel dood! In allen geval denkt hij natuurlijk niet meer om mij....
En ben jij hem nu nog niet vergeten?
Vergeten kon ik hem niet. Wij hebben elkaâr in lange jaren niet gezien, wij hebben elkaâr niet eens geschreven, geen enkele maal, om dat zijn moeder het niet woû. Maar toch staat hij mij nog voor den geest, als had ik hem gisteren gezien.
Hoe zag hij er wel uit?
Hij had groote blauwe, goede, echt goede en trouwe oogen. O, hij was zoo hartstochtelijk! Hij zwoer mij meer dan eens, dat hij altijd zóoveel van mij zoû blijven houden!
En wat dacht je nu zoo, als je aan hem dacht?
Ik dacht, hoe zalig het was, als hij maar naar mij keek. Ik dacht, dat ik zóoveel van hem hield, zóoveel, dat ik hem mijn leven lang op mijn knieën zoû hebben kunnen dienen. Ik vereerde hem, want hij was trouw en moedig en vol ijver en wilskracht. Ik aanbad hem, want hij was goed en ik gevoelde, dat hij mij onuitsprekelijk liefhad
Wees maar niet bedroefd. De liefde van voor je 18e jaar, dat is een kindergril. Ik raad je in oprechtheid aan: vergeet dien man: als hij ooit wezenlijk van je gehouden had, zoû hij toch niet hebben kunnen blijven voortleven, zonder je te schrijven!
Dat is nog niet gezegd.
Och, je hebt hem ook niet lief. Zestien jaar!... 't Is wat moois! Neen, je verbeeldt 't je maar!... Je moet rekenen, dat hij nu, als hij nog leeft, een man zal geworden zijn, terwijl hij toen nog maar een kind was, een man met heel andere denkbeelden en gevoelens als toen. - Nu zal ik je eens zeggen, om welke reden ik je daar juist van daag over ben gaan spreken. Wij hebben samen nog bijna nooit over liefde gesproken.
Zeg me maar alles. Ik zal stipt zwijgen en als ik met mijn ondervinding je helpen kan, zal ik het doen.
Jou ondervinding? Neen, lieve kind; ik dacht eerst van wel, daarom heb ik je dat alles laten vertellen, maar nu zie ik: jou ondervinding kan mij niet dienen. Ik heb andere diensten van je noodig, dan die je ondervinding mij bewijzen kan! Zie je, ik ben nu ook verliefd, dat is de zaak.
Dat wil nu niet zeggen: er bestaat voor mij een jonge man, met trouwe blauwe oogen, die mij aankijken en mij zeggen, dat hij mij bemint en mij om wederliefde smeekt, neen! Er is een man, wiens oogen-
kleur ik niet eens ken, maar die een heel mooie positie heeft. Hij woont pas drie weken te Londen en is hier maar voorloopig. Hij is met een geheime staatszending belast aan het Engelsche hof. Ik heb hem lief gekregen; niet, dat ik hem desnoods zou willen dienen, zooals jij jou jongetje, maar ik wil toelaten, dat hij mij diene, want hij vereert mij al, dat heb ik gemerkt op het bal.
Maar je kent dien man nog maar zoo'n korten tijd.... Is hij goed?
Ja, zijn naam zeg ik jou nu ook niet.... Hij heeft nogal geld, ik heb ook iets... en hij is braaf en goed, zeker, braaf ook.... Mama heeft alle mogelijke goede berichten over hem gekregen. Hij zal mij meê naar Holland nemen.
Dus je mama is ook met het plan ingenomen?
Papa is er een beetje tegen; dat is maar vooroordeel. 't Is van Mama uitgegaan.
Ik begrijp niet, hoe u dien man nu al lief kunt hebben! En je Vader is er niet eens meê ingenomen!
Ik acht hem en stel hem op prijs om zijn groote hoedanigheden. Wat wil je nu nog meer?
Tweede Tooneel.
Kitty! Hij komt dineeren, hij komt, hoor!
Ja? goed, prachtig!
Heb je er al met Jacoba over gesproken?
We waren juist bezig.
Heb je haar al gevraagd om... je weet wel?
Dat zoû ú immers doen?
't Is waar!
Komt die meneer van middag hier dineeren?
Ja, maar hij komt over een half uur al een vizite maken, dan gaat hij met papa een rijtoertje doen, om over zaken van zijn zending te spreken.
Over een half uur? Mijn hemel, en waarom zegt u mij dat niet direkt?
Kom ga je nu maar gaauw kleeden.
Ja, nu moet ik mij weêr zoo haasten; waarom zegt u dat ook niet direkt?
Wat zal je aandoen?
De rose zijden rok met dat uitgesneden witte jak.
Nu? nu? Voor het diner bedoel je. Je kunt dat toch op 't midden van den dag niet aandoen!
Nu dan mijn groen satijnen, en dát van avond.
Wacht, heb je....
Derde Tooneel.
Wat een nieuws! Nu zoû Kitty mij een dienst, ik weet niet wat, gevraagd hebben, en ik heb van niets gehoord!
Ik heb zoo'n raar voorgevoel van daag.... Hoe dwaas, telkens, en nog altijd, als er hier weêr een vreemdeling komt, een Nederlander, dan blijft nooit de gedachte van mij weg: ‘Zou 't mogelijk zijn!’.... en iederen keer, als ik weêr zoo'n onbekende ontmoet, is dat een nieuwe teleurstelling voor mij.... Ik draag hier nog zijn portret op mijn hart, zijn portret van vóór zoo veel tijd; ik durf het niet dikwijls te bekijken,
want het langzaam wechtrekken (zij neemt het uit haar boezem), van dat sprekend portret, schijnt mij altijd een treurig zinnebeeld van het mogelijk verdwijnen van zijn herinnering uit mijn hart.
Dat portret van hem, van wien ik zooveel heb gehouden, verberg ik onder mijn japon en het al te helle daglicht der werkelijkheid zal mijn hoop en mijn illuzie niet van mij wechnemen! Want ik kan haar niet ontbeeren, die liefde van mijn 16 jaren; ik moet er mij aan kunnen warmen, ik moet dien naam van Maurits kunnen blijven uitspreken, Maurits van Leeuwen.... Tusschenbeide,... zelden,... om mij weêr op te doen leven. 't Is waar die heer voor Kitty komt,... ik mag wel een vriendelijk gezicht zetten! (zij beziet haar kleedij).
Ja, ik ben mooi genoeg gekleed!...
Ik zal nog maar wat lezen gaan,... in afwachting!
Vierde Tooneel.
Zit je nog altijd te lezen, Koba?
Ja, Mevrouw.
Bevalt dat boek je goed?
Heel goed!
't Is gek, hè? Ik moet over iets met je spreken en ik durf bijna niet.
Mevrouw!
Ja, het is zoo, kind! Oude menschen zijn ook wel eens verlegen....
Ik geloof, dat ik wel weet waarover het is.
Ja?
Ja, ziet u, dat denk ik, dat veronderstel ik; over,... over dien mijnheer!
Juist, juist, je hebt goed gezien!...
Koba, Kitty is in den leeftijd gekomen, dat zij moet trouwen, op gevaar af van voor een oude jonge jufvrouw te worden gehouden. In onzen stand trouwt men heel jong, zooals je weet. Ik ben altijd bang geweest, dat Kitty nooit verliefd zoû kunnen worden, zij was zoo'n vreemdsoortig kind. En van alleen financiëel goede huwelijken houd ik in 't geheel niet. Nu is zij Goddank verliefd geraakt, min of meer, en ik heb besloten deze gelegenheid niet voorbij te laten gaan... maar, luister nu naar mij, asjeblieft!
Mevrouw, ik doe niets anders dan luisteren.
Een unieke gelegenheid; zoo iets komt met dat arme kind nooit te-rug.... Die mijnheer in quaestie zal een goede partij voor haar zijn. Het is een groot, aanzienlijk man, hij is rijk, hij heeft een goed uiterlijk,...
enfin, alles is er vóor en niets er tegen.... Kitty is uitstekend met hem bekend, zij heeft hem heel dikwijls ontmoet, zij hebben veel samen gepraat, en Kitty verzekert, dat hij haar te verstaan heeft gegeven, dat zij hem niet onverschillig is.... De moeyelijkheid zit 'm nu hierin....
Is hij braaf, Mevrouw?
Hij is gereputeerd om zijn streng en edel charakter, daarom is het juist zoo'n uitzondering! De moeyelijkheid zit 'm nu hierin, wilde ik zeggen, dat hij al gaauw weêr hier weggaat om in langen tijd niet te-rug te keeren,... ik, als moeder, kan hem niet appart nemen en hem te kennen geven, dat hij de stoute schoenen maar moet aantrekken; dat gaat niet, want, zegt hij, hoe onwaarschijnlijk dat ook klinkt, dat hij mij niet begrijpt en van niets weet.... Daarom heb ik nu aan jou gedacht,... jij, als vriendin van Kitty, moest hem alleen zien te spreken, en hem 't een en ander doen merken,... zoo, hoe of hij Kitty vindt,... je kunt hem laten voelen, dat hij Kitty volstrekt niet onwelkom zoû zijn.... Je laat ook een woordtje vallen over Kittys uitnemende hoedanigheden, over de vele aanzoeken, die ze al van de hand heeft gewezen, over, ja, ook over haar bruidschat, over het groote aanzien, waarin haar ouders, haar familie staat!... In éen woord en ronduit gesproken, ik verzoek je te bewerken, dat hij vandaag nog haar ten huwelijk vraagt.
Maar, mevrouw!
Wil je niet?
Ik zal niet kunnen!
Waarom niet?
Ik, als ongetrouwd meisje, ik weet niet, hoe ik zoo iets doen moet!
O! 't is het eenige, wat ons in deze omstandigheden gegeven is, 't is absoluut noodzakelijk, dat je 't doet! Dat huwelijk moet plaats hebben, nu, of Kitty blijft stellig ongetrouwd haar leven lang; daar is geen tweede man, zooals hij!
Als u 't dan absoluut wilt, zal ik het probeeren.
Je voelt toch wel niet waar, dat ik, de moeder, mijne dochter aan geen man kan gaan aanbieden?
Neen, ik zal 't doen, weest u gerust. Hoe heet hij, Kitty woû het niet zeggen....
Hé, waarom niet, je zult immers toch aan hem voorgesteld worden?... Hij heet,... raad eens; in den laatsten tijd, heeft zijn naam nog al eens in de Times gestaan... als de jonge en talentvolle attaché uit Holland.
U weet, dat ik nooit koeranten lees! - Kitty houdt er niet van.... Zij wil alleen maar boeken,... en van politieke zaken ben ik allerminst op de hoogte.
Hoor dan maar eens, hoe het klinkt: ‘Mevrouw van Leeuwen van Rietwyck....’
Och,... ik heb u niet goed verstaan....
Van Leeuwen.
Van... van Leeuw....
Wat is er, kind? Wat word je bleek?
Maurits,... van Leeuwen, heet hij zoo?... Maurits?...
Zijn voornaam heb ik nog niet hooren noemen!... Het is van Leeuwen, de fameuse van Leeuwen,... enfin, van Leeuwen, iedereen kent den naam.... Heb jij dan dien naam nooit hooren noemen?... Wat scheelt er aan Koba,... Jacoba!
Hoe ziet hij er uit, Mevrouw, hoe is zijn gezicht?
Zoo precies heb ik dat niet opgenomen....
Is hij blond, heel blond?
Eerder bruin, dan blond.... Maar wat....
't Was een dwaasheid, Mevrouw,... hij heet dus bepaald van Leeuwen, niet van Meeuwen of van Löwen, maar van Leeuwen, met twee ees?
Ja, ja, ja!
Och, ziet u, die naam van van Leeuwen wekt zulke droevige herinneringen bij mij op... ik kan u niet zeggen, hoe mij dat aandoet....
Wat is er dan van dien naam?...
't Is te gek om van te spreken... 't is maar een kinderachtigheidje van mij... Een speelgenoot uit mijn jeugd heette Maurits van Leeuwen.
Och, een oude liefde?... Nu, kind, maak je maar niet ongerust, dit is een heele andere van Leeuwen... ik dacht, dat je misschien wel eens van hem gelezen zoudt hebben,... maar persoonlijk kennen,... neen kind, dat denk ik niet.
Natuurlijk!... Weet u niets van zijn vroeger leven, van dézen man, bedoel ik.
Niets... wij hebben hem hier pas leeren kennen, maar... er is maar éen stem over zijn talent, en zijne... deugd... en zijn aanzien.
Neem mij niet kwalijk, Mevrouw, dat ik u dit nog even zeg... Mocht het toeval, hoe onwaarschijnlijk het ook is, willen, dat die man mij niet onbekend is, dan zal u niets van mij vorderen.
Neen, kindtje, ga maar, ga nu maar naar boven... Je zult wel zien... Er bestaan zooveel van Leeuwens... deze is ook nooit op jou dorp geweest,... hij komt van Heidelberg.... Haast je nu....
't Is toch al heel vreemd,... mevrouw, ik ben gaauw te-rug!...
Vijfde Tooneel.
O, het zal gebeuren,... hij is haar niet ongenegen, voor overmaat van geluk.... En als nu de vermoedens, die Jacoba door den geest gingen, eens bewaarheid werden, als 't nu eens mogelijk was, dat deze van Leeuwen werkelijk door haar was gekend geweest, maar zich door eigen kracht zoo vooruit had gebracht? Oh, neen, maar hoe kom ik er op? ha, ha, neen, ik ben overtuigd, dat het vandaag een gelukkige dag voor ons zijn zal!
Zesde Tooneel.
Hier zijn wij... Ben je geslaagd met Koba?
Uitstekend.
Je weet, dat ik nooit met dat huwelijksplan van dien van Leeuwen, met Kitty, ingenomen ben geweest.
Dat is dwaas genoeg van je.
Een huwelijk zonder liefde, dat is geen huwelijk.
De liefde doet er niets toe!... Wanneer men braaf, rijk en van goed humeur is....
Ik denk er heel anders over.
Dus zal je 't niet toelaten?
Ik zal er mij bij neêrleggen, omdat je 't absoluut wilt en ik niet denk, dat 't Kitty juist ongelukkig zal maken....
Goed! spreek er dan maar asjeblieft niet meer over... Waar blijft onze vriend nu....
Ik zal eens gaan kijken.
Zevende Tooneel.
Mevrouw!
Mijnheer van Leeuwen!... 't is mij een groote eer u ten onzent te zien! Mag ik u verzoeken plaats te nemen?
Het heeft heel wat moeite gekost, vóór ik mijnheer meester was geworden.... hij was zóo omringd....
Ja, ik heb 't erg druk!... Pardon, mevrouw, ik wilde u even iets vragen....... Toen ik, zoo op 't oogenblik, met mijnheer de vestibule binnen kwam, zag ik een dame, een jufvrouw, niet uwe dochter, die haastig de trap opliep...... kan het zijn, dat ik in haar een oude kennis te-rug zie?... Is zij een Hollandsche?
Daar hebben wij de poppen aan 't dansen,
Zoo! dan heb ik mij toch niet vergist!... Zij heet Jacoba van Berkel, die jufvrouw, nietwaar?
Juist!... O ja, dat moet ik u vertellen, mijn dochter heeft in een roman van..., van... enfin de schrijver doet er niet toe, maar in een heel boeyend boek een held beschreven gevonden, precies uw evenbeeld!
Hé!
Een held nog wel! Dat is meer dan vleyend!... Maar... om nog eens op de vriendin van uw dochter te-rug te komen, is zij sedert lang in uw huis?
Dat meisje schijnt u bizonder belang in te boezemen.
Een verre verwant van haar heeft mij opgedragen zeer naar haar te informeeren.... Woont zij hier al jaren?
Drie jaar.
Zij zal nu vier en twintig en een half jaar oud zijn.
U heeft een sterk geheugen....
Schept zij nog al vermaak in 't leven tegenwoordig?
Zij ziet meestal bleek, maar ik geloof, dat zij heel gezond is.
Zoo als uw dochter, Mevrouw.
Ja, dat is waar, Kitty mankeert nooit het minste... Hoe vindt u dien rug van uw stoel geborduurd, mijnheer?
Och!... Ik had dien rug nog niet eens opgemerkt!... Wat een uitstekende kleuren! En wat een cierlijk dessin!
't Is van Kitty; zij heeft nog al van die kleine liefhebberijen... men moet ook iets hebben om zich bezig te houden.
Dit is wezenlijk meer dan gewone liefhebberij.... Oefent Jufvrouw Jacoba nog al invloed op uw dochter uit?
Och, zoo, zoo... wel een beetje.
Zij gaat nooit met uw dochter meê, 's avonds uit of zoo, niet waar?
Neen, och u begrijpt, dat is iets anders....
Dus zij verkeert met weinig menschen. Denkt zij altijd bij u te blijven?
Bij dat punt hebben wij nog nooit stil gestaan.... Misschien gaat zij op een goeyen dag wel trouwen....
Heeft zij u daarover wel eens onderhouden?
Dat niet, maar van zoo iets kan men nooit zeker zijn....
Daar is zij eindelijk!
Achtste Tooneel.
Kind, wat laat je met smart op je wachten!
Hoe gaat 't u, freule, sinds eergisteravond?
Hoe maken alle Londensche Dames het, die u bijgewoond hebben?
Maar, freule!
Ik ben blij, dat u eindelijk ons huis eens met een bezoek vereert. U had ons haast vergeten....
Daar viel iets.
O, een steen uit mijn ring....
Ah! - ik zie wat!.., Mag ik hem u zoo maar geven?
Wil u hem niet houden?
Ik?... die steen!... Pardon, ik mag niet....
Als souvenir....
Mag ik er een arme vrouw gelukkig meê maken?...
Doe er mee wat uw hart u ingeeft....
Dan dank ik u voor haar....
Doet u ook aan liefdadigheid?
Daar is Jacoba, uw kennis, mijnheer.
Negende Tooneel.
Ik behoef u dus niet meer voor te stellen; niet waar, Jacoba, meneer en jij zijn oude bekenden!...
O God, hij is 't! (luid) Ja, ik heb mijnheer vroeger...
Wat is u veranderd!... Jaco... Jufvrouw, gaat 't u goed?... Ik herken u toch nog wel.
't Is anders een heele tijd geleden.
Herkent u de jufvrouw?
Wij waren speelgenoten in onze... in mijne jeugd.
Dat is dan een verrassing voor u, in ons huis!
Een heele aangename verrassing!...
Mijnheer van Leeuwen, de tijd vervliegt, we zullen bepaald moeten gaan!...
Ik ben tot uw dienst!... Dames!... het spijt me ontzaglijk niet langer in uw gezelschap te kunnen blijven. Dezen middag hoop ik de schade in te halen.... Mevrouw!... Freule.... Jufvrouw!
Tiende Tooneel.
Kind, bezint eer je begint.... Ik voorzie daar niets goeds van.
En waaróm niet?
Om dat jij dien man niet lief hebt, en vooral hij jou niet.
Och, gaat u nu maar rijden... u ziet alles ook zoo zwart in.... Is ie dan verliefd op een ander?
Ik weet 't niet.... Het loopt nooit goed af.... In allen geval, weet je, dat ik mij altijd tegen je plan gekant heb.... Overkomt je dus iets onaangenaams, dan kan ik dat niet helpen... ik stem toe: niet als jou vader, maar als de man van je moeder... ik bemoei mij dus met niets... alles komt op haar verandwoordelijkheid.
Dwaasheid, de blijdschap staat voor de deur.
Ga toch weg, Hubért, je schoonzoon wacht.
Nu, je weet 't, als jou van den kant van dien man iets onaangenaams overkomt,... dan heb je je tot je moeder te richten, tot haar alleen!... Ik wasch mijn handen in schoon water.... Nu, ik ga,... adieu!...
Elfde Tooneel.
Daar gaan zij heen.... Van Maurits' hart ben ik zeker!
Zóo zeker?
Zag u niet, hoe hij aldoor naar mij keek?
Hij zal je trouwen, daar is geen quaestie van! Maar....
Wat ‘maar’?
Nu, we zullen zien, laat me thans even met Jacoba alleen; ik heb een ernstig woord met haar te spreken....
Wat ziet díe er akelig uit!
Ga nu maar, kind, alles zal naar wensch afloopen!
Scheelt je wat, Koba?
Mij niets! Wat zie je dan?
Je bent zoo bleek als een lijk... ik dacht dat je flaauw ging vallen!...
Ik heb een beetje hoofdpijn. Die roman heeft mij wat opgewonden! - anders niet!
Beterschap.
Dank je.
Twaalfde Tooneel.
U heeft 't gehoord, Mevrouw, hij is 't!
Koba!... Huil nu maar niet....
Ik schrei van vreugde!
Maar kind!... Verbeeld je toch niet, dat die man nog van je houd!
Wat blieft u? Hij niet meer van mij houden?...
Wel, Koba, wees toch niet dwaas!... Hij heeft je ter naauwernood aangekeken!
Hoe, mevrouw! maar wat denkt u dan toch wel?... Vergeet u dat u met mij spreekt, en ik hier bij u sta nog over mijn heele lichaam trillende van dat onverhoopte wederzien, dat mij diep heeft geschokt en mijn heele zieleleven in beroering heeft gebracht?... Ik weet zelf niet, wat mij overkomt, ik voel mij half dol van vreugde of droefheid, ik weet 't niet, en toch is 't als ware mij een verpletterende slag toegebracht, die mij stom heeft gemaakt. Wat wilt gij toch? mij doen gelooven, dat hij mij niet bemint?... Nooit, zeg ik u, nooit zal ik dat gelooven!...
Hoe, de man die acht jaar lang, als het aangebeden beeld van mijn vervlogen geluk mij voor den geest heeft gestaan, die 's nachts mijn droomen en overdag mijn gedachten vervulde, aan de hoop op wiens bestaan mijn bestaan zich alleen vasthechtte, uit het vertrouwen op wiens liefde ik alleen kracht putte om voort te blijven leven, die man, dien ik als een edele ziel ken, en die mij eens met de heiligste eeden gezworen heeft, eeuwig voor mij te zullen zijn,... die man zou mij heden als een vreemdelinge, slechts als een meisje, dat hij vroeger wel gekend heeft, beschouwen,... 't is onwaarheid, het kan niet zijn!...
Wat ben je opgewonden, Koba, ik heb je nog nooit zoo gezien!...
Dergelijke verrassingen overstelpen iemant met allerlei hevige aandoeningen!
Kind, je kent de mannen niet.... Zulke liefdes-historietjes tellen zij als een spel, geloof me....
Neen, u heeft gelijk, ik ken de mannen niet, maar ik ken een man, van dien ben ik zeker.
Je zoudt met mijnheer van Leeuwen spreken, over Kitty....
Mevrouw, Mevrouw, ik wil u niet verstaan.... Is u krankzinnig geworden, of wilt u 't mij maken?... Ik bewerken, dat Kitty met hem... o, maar, in welk helsch gemoed kan alleen een dergelijke gedachte opkomen!...
Ik kan niet met je spreken, kind!... Je bent te opgewonden.... En toch moet het, vóór het te laat is....
Wat woû u zeggen?
Zal je dan redelijk zijn en kalm?
Ik ben al heel kalm!
Kan je mij nu even rustig aanhooren? Je weigert, wat ik vroeg, eenvoudig op grond van 't feit, dat je als kind wel eens een zoen van dien man hebt gehad!... Wat verlang ik eigenlijk van je?... Niets dan dat je je zelf overwint, die dwaze herinneringen uitje hoofd zet, en dien heer overreedt zijn aanzoek om Kittys hand te doen,... wat anders toch heel stellig later plaats zal hebben.
Maar die man is mijn aanstaande, zeg ik u.
Och ja, Koba, je bent zoo'n goed en eenvoudig kind, dat ik er met mijn wijsheid haast beschaamd bij sta, ik heb medelijden met je, ik houd veel van je; maar geloof me, wezenlijk, je kent het menschelijk hart niet! als jelui wittebroodsweken voorbij zouden zijn, dan kreeg je de treurige waarheid te ondervinden.... Een man, zooals van Leeuwen, moet een andere en rijke vrouw trouwen, daar is niets aan te doen. Waar hij komt, moet hij zijn vrouw kunnen presenteeren, zonder rood te worden,... ook voor zijn positie is het noodig,
dat hij soirees geeft, en iemant, die zoo weinig van ontvangen weet als jij, zoû daar bezwaarlijk als huisvrouw kunnen optreden.... Hem voegt iets schitterends, weet je, een naam, die klinkt!... Je zoudt niet tot zijn geluk bijdragen, Jacoba!... denk daar maar eens over na!
Ik geloof u niet; uw belang doet u die woorden spreken!
Ben je dan voor geen rede vatbaar?
Als u in mijn plaats was, als u u heel en al in denzelfden toestand bevond, acht jaren lang op een man gewacht had, hem altijd was blijven liefhebben, even vurig als het eerste jaar, als die man dan te-rug kwam, en aan u werd het voorstel gedaan, dat u mij thans doet, hoe zoû u dan handelen?
Ja, kind, zie je, dat is een vraag op 't geweten af! Maar ik wil je hem wel oprecht beandwoorden.... Ik zoû mij zelf de zaak aldus voor mijn geest zetten, en al redeneerend te werk gaan: Daar staat mij, zoû ik denken, een schijnbaar, en althans voor een tijdje werkelijk groot geluk voor de deur. Daar is een familie en vooral twee vrouwen, een moeder en een dochter, aan wie ik om zoo te zeggen in de laatste jaren, alles wat ik heb, wat ik ben en wat ik geniet, verschuldigd ben, die mij geherbergd, gevoed, gekleed hebben en laten oppassen, als ik ziek was.... Goed; wat wil nu het noodlot? dat ik, door af te zien van die lachende toekomst, die vóór mij staat, door het geluk, dat mij schijnt zoo groot te zijn den bodem in te slaan,... die vrouwen op hun beurt gelukkig maak,
terwijl integendeel mijn geluk hun droefheid zijn zoû,... wat doe ik nu, zoo ik mijn geluk prijs geef voor dat van die anderen: 1e zal het waarschijnlijk tot mijn eigen welzijn blijken, dat ik niet in die wereld kom, waar ik niet t'huis hoor; 2e zal het stellig tot heil zijn van hem, aan wien ik mij geven wilde, want in alle opzichten zal het hem onaangenaamheden van velerlei aard voorkomen en zal het hem voordeelig zijn; 3e vervul ik een groote plicht van erkentelijkheid en vergeld ik, wat men mij al weldaden heeft bewezen; 4e doe ik een heerlijke daad van opoffering, die mij in mijn eigen oogen moet verheffen.
Wat heeft u daar gezegd!
Weet je nog, Koba, in wat een ellendigen toestand ik je gevonden heb, na den dood van je moeder, weet je nog, dat toen ik je in je diepe armoede en verlatenheid heb voortgeholpen, de schulden van je ouders heb betaald, en je tot mij opgenomen, opdat je eene vriendin voor mijne dochter zoudt worden, weetje nog, dat je mij toen hebt toegevoegd: ik heb nu niets, ik vermag voor 't oogenblik niets te doen, maar mijn grootste wensch is u ooit iets te kunnen vergelden, voor wat u aan mij heeft gedaan, en ik verzeker u, zoo ik ooit iets voor u zal kunnen doen, zoo gij ooit iets van mij begeert, dan zal geen dienst mij te groot zijn, geen opoffering mij te zwaar zijn, neen, geene ter wereld om u mijn dankbaarheid te toonen... Nu is het oogenblik aangebroken, de tijd der vergelding, ik kom tot je en ik doe een beroep op je verklaring van weleer; houd nu woord.......... ....................
Kind, je hebt mij altijd verteld, dat je moeder een vrouw was, versierd met de grootste deugden en de hoogste gevoelens, wat zoû zij in dit geval je geraden hebben?... Tracht je daarvan te doordringen.... van die gedachte.
Dit offer is te zwaar.... Ik erken, dat ik alles aan u te danken heb, maar ware ik zelfs driemaal het leven aan u verschuldigd, dan zoû nog uw eisch mijn schuld overtreffen; U vraagt mij oneindig meer dan het leven....
Om Gods wil, spaar mij, spaar mij!
Het spijt mij, dat ik het ben, die 't je te herhalen heb, maar de toekomst van mijn eigen kind staat op het spel.... Je hebt mij gezegd: ‘geen opoffering ter wereld zal mij te groot zijn, geen enkele’, weet je 't nog?
Het is waar; ik heb er lang over nagedacht, vóor ik het je onder 't oog dorst te brengen.
Ik smeek u, Mevrouw, laat mij alleen.... Mijn hoofd moet tot rust komen, 't is juist, als draaide alles om mij heen, die muren, die stoelen,.... ik ben duizelig.... de gedachten draayen verward door mijn hoofd....
Tracht je zelve meester te blijven.... Hoor nog iets, dat noodzakelijk is.... Je moet hem zeggen, dat je'm niet meer lief hebt....
Afgrijselijk!
Denk hieraan: Hij denkt op 't oogenblik, verblind als hij is door de vreugde van het wederzien, dat hij nog van je houdt zooals vroeger, maar het eenige middel om zijn gelukkige toekomst te verzekeren, is wat ik je zeg.
En u zeî mij, dat hij niet meer aan mij dacht....
Jawel, maar 't zoû toch mogelijk zijn.... Stil, ik geloof wezenlijk, dat ik de Heeren hoor te-rug komen... wees nu een fiere vrouw, een edele vrouw, Koba.... denk aan ons, denk aan je moeder.... denk aan je zelve.... Het is vreeselijk dat alles zoo plotseling op elkaâr valt, maar er is niets aan te doen.... Ik zal ze nu bezighouden, in de groene kamer.... kalmeer je dan in dien tijd.... Kom, Koba, geef mij een zoen.... wees moedig.... ik zal je altijd dankbaar blijven,... tot later!... Over een kwartier komt hij bij je.
Dertiende Tooneel.
Over een kwartier komt hij bij mij!... Komt hij bij mij!... alleen samen... dan zal dus het oogenblik er zijn, dat hij bij mij zal zijn, en het vuur, waarmeê ik hem zoude aanzien en omarmen, zal ik moeten uitdooven onder een koelen blik.... O, maar dat kan ik niet, dat kan ik niet.... Wat is 't toch?... laat ik mijn gedachten bij elkaâr houden,... nu ben ik weêr met hem vereenigd, niet waar?... En nu, nu, nu voor altijd van hem scheiden, voor eeuwig van hem afzien?... Oh!... Ja, het moet, het moet.... O God, o God!...
Ik zal mij zelf beheerschen; ik zal koud zijn als een steen; en word ik er morgen ziek van, in Godsnaam! morgen is hij weg en vertrokken, zoo als Mevrouw zeide.... Laat ik sterk zijn! Wij zullen zien.... Ik ga mij wasschen, dat hij niets aan mijne oogen merkt; ik heb een onherroepelijk besluit genomen.
Veertiende Tooneel.
Kom je dan gaauw te-rug, man, we dineeren om vijf uur.
Ja, ik zal er voor zorgen.
Hé, ik dacht, dat de jufvrouw hier was (zij schelt). U treft het ongelukkig van daag, ik had voor het diner een paar gasten uitgenoodigd, die u zeker wel aardig zoû gevonden hebben; de minister van Oorlog en Lord O'Cluff; tot mijn grooten spijt, hebben ze 't allebeî af laten weten; we zullen dus onder ons zijn.
Des te aangenamer voor mij, Mevrouw!
Vijftiende Tooneel.
Waar is jufvrouw Jacoba?
Ik heb de jufvrouw daar zoo naar haar kamer zien gaan.
Zeg haar, dat die mijnheer, die oude kennis, die van middag met ons dineert, haar graag eens woû spreken.
Zestiende Tooneel.
Doet 't u wezenlijk pleizier, dat we aan tafel zonder vreemden zullen zijn?
Wij zullen zooveel over Holland kunnen praten, niet waar?
Dat zeî Kitty ook....
Uw dochter is allerliefst....
Dunkt u waarlijk?
Werkelijk. In Holland zelf zijn zulke meisjes zeldzaam.
Oh!
Dus jufvrouw Jacoba is toch al lang bij u?
Drie jaar... Mijn dochter....
En heeft zij nog nooit aan een huwelijk gedacht?
Kitty?.. Och, mijnheer, zoo'n delikate vraag!
Ik bedoelde eigenlijk jufvrouw Jacoba.
Zeventiende Tooneel.
Daar is de jufvrouw... ik laat u met haar alleen,.. dan kunt u naar hartelust oude herinneringen ophalen en van oude bekenden spreken....
Dank u.
Achttiende Tooneel.
Wat is 't 'n tijd geleden, sinds wij elkaâr voor 't laatst hebben gezien, jufvrouw!..
Ja, mijnheer.
Zullen we hier even gaan zitten? dan kunnen we wat praten over het verledene.... Herinnert u u het verledene?
Ja, mijnheer, 't een en ander herinner ik er mij wel van.
Ik was uitermate verrast u hier te-rug te vinden... u is wel veranderd....
Is u al lang in Londen?
Een paar weken, maar ik wist niet, dat u er was.
Blijft u nog lang?
Ik moet noodzakelijk morgen weêr vertrekken.
En komt u dan in geen heelen tijd te-rug?
Denkelijk niet! -
Hoe gaat het uw moeder?
Zij is voor twee jaar gestorven....
Hoe bevalt u Londen?
Tamelijk wel.
Is 't voor 't eerst dat u er komt?
Voor het eerst.
U heeft een hooge betrekking, niet waar?
Ja, zoo als men dat noemt.
Kende u de familie Van Rietwijck al vroeger?
Voor ik hier aankwam, had ik ze nog nooit ontmoet.... Maar laten we eens van u spreken.... Is u tevreden hier bij de familie?...
O ja, 't zijn heele lieve menschen! Vindt u niet?
Och ja, voor zooverre ik ze heb leeren kennen.... U wordt hier als een intieme huisgenoot behandeld niet waar?
Ik ben vooral de vriendin van Kitty.
Dat heeft mevrouw mij verteld.
Wat dunkt u van Kitty?
O, maar laten wij, wat ik u bidden mag, den korten en den kostbaren tijd, dien wij samen zijn, niet verspillen.
Maar u zal toch niet vinden dat, wanneer wij over Kitty spreken, wij den tijd verspillen.... Hoe vindt u haar?
Freule Kitty?
Ja!
Zij schijnt een lief meisje te zijn, een beetje trotsch.
Ik kan u verzekeren, ik houd zóo veel van haar, dat u mij 't grootste pleizier doet, als wij over haar mogen spreken. U begrijpt, dat ik haar goed ken... al drie jaar nu leef ik in groote vriendschap met haar, dag aan dag... Zij is niet trotsch, daar vergist u je in... integendeel, zij overwint zich om het te zijn omdat ze vindt, dat het een beetje behoort,... daarbij is zij altijd frisch en gezond....
Och, jufvrouw, neemt u me niet kwalijk, maar ik heb van mevrouw ook al zooveel over haar gehoord van daag!... Maar ú, is u wel altijd gezond,... U ziet zoo schrikkelijk bleek.
Och, mijnheer, wat doet er dat toe? Ziet u, ik ben eigenlijk niet erg gezond, maar ik zeg het liever niet... Ik ben in de laatste jaren erg achteruitgegaan.... Ik heb een kwaal.
Een kwaal?!
Een hartkwaal, maar ik geef er niet veel om... alle menschen zijn hier zoo goed voor mij, en ik heb zoo'n heerlijk leventje. Maar van Kitty gesproken, u heeft geen idée, wat een schat van goedheid en zachtheid in dat hart verborgen ligt... 't is waar, zij schijnt wel een beetje hoogmoedig en ongenaakbaar op het uiterlijk, maar dat is de schijn... Ik zoû er u staaltjes van kunnen vertellen,... Och, neen, aan ons heele samenleven kan men het zien.... Ik ben nu veel met haar quasie als jufvrouw, en 't is aardig om te zien: wanneer zij mij, waar en hoe ook iets uit de hand kan nemen, dan laat zij het niet na... in het groote en in het kleine: neemt mevrouw mij iets kwalijk, zij excuseert mij, laat mijnheer een hard woord tegen mij vallen, zij springt voor mij in... om u een kleinigheid als voorbeeld te noemen: mijnheer heeft, zooals u gezien zult hebben, een collectie gekleurde glazen, laatst stootte ik, terwijl ik met Kitty alleen was, een der meest geliefkoosde af, het viel in gruis: mijnheer die tusschenbeide heel driftig kan zijn, werd woedend, toen hij het hoorde.... Kitty was er niet van te-rug te brengen te beweren, dat zij het gedaan had, - haar vader heeft zich niet ontzien haar een slag te geven, wat ik ook zeî.... Ziet u, dat is nu wel een kleinigheidje, maar het teekent....
Tegenover u zal mijnheer zich toch wel voor dergelijke ruwheden ontzien.
O ja!... Vindt u Kitty niet mooi?...
Maar in Godsnaam, waar wil u toch heen?
Dan zal ik er maar onbewimpeld meê voor den dag komen. Ziet u, ik ben de vertrouwelinge van Kitty, en als zoodanig, heb ik heel ernstig met u te spreken. Mogt wat ik zeggen ga geen gevolg hebben, dan deel ik het u onder het onverbreekbaarste zegel des geheims mede... alleen dit: u heeft meer dan een gewonen indruk op Kitty gemaakt: Kitty houdt van u.... En, ziet u, als haar vriendin,... begrijpt u,... wilde ik u onder het oog brengen, zij meent dat zij u ook belang heeft ingeboezemd, dat zoo u haar hand vroegt, u niet ongehoord zoudt weggezonden....
Nu is het genoeg!... Dus jij komt mij vragen en raden je vriendin te trouwen!... Hé, dat is wel aardig, dat is om te lachen! ha, ha! weet je wat, wat is om te lachen? Ik zal je die geschiedenis vertellen, in twee woorden: Op een hollandsch dorp leefde eens een knaap en een meisje, die elkaâr lief hadden gehad maanden lang. Een paar jaren leefden zij in die liefde en de tijd vloog schrikbarend snel heen... Zij leefden heel en al in en door hun liefde... plotseling dwong hen het noodlot met onverbiddelijke tyrannie zich van elkaâr te scheiden... acht jaar lang bleven zij van elkaâr verwijderd... de knaap werd jongeling en man, het meisje jonkvrouw! Na acht jaren zien zij elkaâr weêr; de knaap heeft gewerkt, zóo gewerkt in dien tijd, zóo rusteloos gezwoegd en gearbeid, dat hij zich, van niets, tot een van de eerste menschen van het land heeft weten op te werken. Nu is hij aanzienlijk, vermogend, en schijnt hem het geluk tegen te lachen,... en waarvóor heeft hij zoo gewerkt, wat spoorde hem
tot nachtwaken aan, wat maakte hem nu ziek, dan bijna zinneloos door het overvullen van zijn brein: wat was zijn doel? Waartoe die spoed? Neen, de eerzucht dreef hem niet, neen, geld noch aanzien was zijn doel... neen,... voor hem uit, aan 't firmament van zijn verbeelding, flonkerde een wonder glansrijke ster, die zijn pad bestraalde, die ster was het beeld van haar, die hem eeuwige trouw had beloofd, het was de herinnering aan, de hoop op haar, die hem het zweet der inspanning, de afmatting van den voortdurenden geestes-arbeid trotseeren deed, alleen om haar gunde hij zich vermaak noch vrolijkheid,... Wanneer zij eenmaal de mijne zal zijn, dacht hij, dan word ik duizendvoudig voor al mijne moeite beloond... goed, hij slaagt in wat hij wil, zoo als ik zeî, daarna zoekt hij haar jaren te vergeefs. Hij reist overal rond om haar op te sporen: daar zijn omgeving de verbintenis met haar altijd had tegengewerkt, kende hij haar woonplaats niet. Hij had haar nooit iets van zich laten hooren; eerst uit eerbied voor den wil van zijn moeder, later omdat hij haar verblijf niet te weten kon komen.... Dit was wel ongelukkig, maar alle leed zoû vergoed worden, want, eindelijk, eindelijk vindt hij haar, betooverend en schooner dan ooit: hij vindt haar. Zijne liefde welt weder op met ontzettende kracht; zij is omringd van vreemden, hij durft zijn hart niet uitstorten, ten laatste, eindelijk, eindelijk, is hij alleen met haar, die hij aan zijn borst wil knellen: geen oogenblik, geen sekonde is in zijn langen worstelstrijd om haar bezit, het vermoeden van de mogelijkheid opgekomen, dat haar liefde verzwakt zoû zijn door den zelfden tijd, die de zijne zoo ontzettend had versterkt. Zij zijn dan samen, zij zullen over het verledene gaan spreken.... Zij opent haar mond, haar aangebeden lippen, en in één oogwenk doet zij de voldoening over heel zijn arbeid in het hart van dien man verdwijnen, al glimlachend rukt zij den moed, het geloof, de hoop
uit het hart van dien man, vertrapt de heiligste van zijn begeerten, zij, die vrouw, zij komt dien man-zelf bij hun eerste samenzijn, na die vreeselijke scheiding, een andere levensgezellin aanbieden, - wat staat dien man nu te doen?
Ik wist volstrekt niet, mijnheer, dat ik nog in zoo'n innige betrekking tot u stond.
Weet je dan niet meer hoe lief we elkaâr hebben gehad?
Ik dacht, dat het maar een voorbijgaande neiging bij u zoû geweest zijn.
Een voorbijgaande neiging?... Hoor mij dan!... Hier sta ik voor je, nietwaar, ik, dezelfde oude en getrouwe Maurits van het dennenbosch, dezelfde van vóór acht jaar; op één punt alleen niet dezelfde, op 't punt van de liefde.... Ik, hier, nu, op dit oogenblik bemin ik je, Jacoba, bemin ik je oneindig meer dan ik je ooit heb bemind, op dezen dag, na mijn lang afzijn, kom ik tot je, en ik verklaar je mijn liefde, mijn mannelijke liefde, te diep geworteld, te veel reeds beproefd in den strijd van het leven, dan dat zij ooit zou kunnen vergaan.... Geef mij je hand!...
Je bent nu opgewonden, Maurits, je weet zelf niet, wat je zegt.... Handel verstandig en denk wat je doet.... Welke omkeer er ook in mijn hart met betrekking tot jou plaats hebbe gehad, mijne schuld is het niet....
Is er dan voor mij geen plaatsje meer in je hart... Koba in acht jaar heb ik niet gehuild, ik heb altijd alles gehoopt, maar nu huil ik, want alles is voorbij....
O God, ik houd het niet uit.
Koba, zeg me, zweer me, dat je met die toekomst voor jou, niet bedoelt, dat je een ander lief hebt.
Neen, ik heb geen ander lief.
Maar, kind, ik kan de mogelijkheid van je onverschilligheid maar niet aannemen!... Zie mij aan, ik ben het, ik, Maurits, je Maurits, dien je zoo innig hebt gekust en zoo duizend maal den koning van je hart hebt genoemd... ik ben 't, Koba... O, God, ik kan mij maar niet in dien toestand denken, dat wij nu als vreemden zijn voor elkaâr... maar herinner je je onze jeugd dan niet meer, hoe wij samen reden in het bosch, hoe je mij....
Hoe ik je altijd ‘Maus’ noemde, mijn lievelingswoord, hoe wij uren achtereen in elkaârs armen zaten op je kamertje en luchtkasteelen bouwden, hoe wij 's avonds wel op elkaârs borst in slaap vielen en het uitgaan van de groote lantaarn bij ons huis ons wakker deed schrikken, hoe wij eens, toen jij ook van die lange haren had, onze haren dooreen hebben gestrengeld, hoe je mij 's wintersavonds mijn schoenen eens hebt uitgetrokken, en mijn voeten in jou handen gewarmd, hoe je mij gedragen hebt op je schouders, vermoeid van de wandeling als wij waren,... en hoe je vroeger mijn handen zoende, als ik mij pijn had gedaan en je eens zelf een sneê in je duim gaf, om het zelfde te lijden als ik, toen ik mij bij ongeluk had gesneden,... hoe je arme moeder wel eens een hard woord kreeg, als zij iets van mij zeî,... ik herinner mij alles, alles....
Waarom maakt dat je bedroefd?
Omdat, dat alles alleen een zoete herinnering voor me is, en het heden mij onverschillig is....
Onverschillig! mijn hart barst er van... dus je wilt geen huwelijksband tusschen ons? Onherroepelijk besloten?
Onherroepelijk.
Hoe zal ik het leven uithouden op deze ellendige wereld! Het is mij, als of er een verandering in mij gebeurt, als of ik een ander mensch geworden ben,...
Ik ben toch in Londen, niet waar? Ja, bij den Hollandschen Gezant? Ja.... Wat is er dan?... Is alles dan niet, zoo als voorheen? Ik heb mijn positie, mijn lichaam bestaat als altijd.... Het is mij, als woei er een wervelwind door mijn geest, alles verschroeyende en verdoovende, een ongekend bewustzijn van wanhoop maakt zich van mij meester!... O God, ik heb rust noodig, dan zal ik nadenken.... Oh! maar neen! het behoeft niet, ik moet mijn fatsoen bewaren!
Mijn fatsoen!... Wat gaat mij nu nog alle fatsoen der wereld aan.... Neen, nu ga ik pleizier maken.... Mijn vrienden zullen niet meer met mij spotten! ha, ha!...
Maurits, je bent een ernstig man en je hebt mij lief, niet waar?
En dat zal voor altijd mijn ongeluk zijn!
Laat dan na om mijnentwil, waar je eerbied voor je zelf je anders misschien niet van te-rughouden zoû!
Goed, Koba, mijn liefde was te groot, ik dank haar te veel in het verledene, dan dat een laatste offer, wat ook, mij nu te zwaar zoû zijn om jouentwil. Wat moet ik doen?
Kitty trouwen.
Is dat het laatste geluk en het eenigste, wat ik je bezorgen kan?
Ja, het eenigste.
Nu dan, wordt zij ongelukkig, dan heb ik 't niet op mijn geweten. Van daag nog vraag ik hare hand... ik zal het doen, omdat je 't wilt....
Je zult haar gelukkig maken, je zult haar doen gelooven, dat je haar acht,... uit liefde voor mij.
Alles kan geprobeerd worden.
Houd je dan goed... omdat je morgen vertrekt, moet alles zoo gaauw worden afgedaan....
Ik ben voor de rest van dezen dag weer heel en al de oude: Kijk maar, ik glimlach al... Ik heb geleerd mij zelf uiterlijk in alle omstandigheden meester te blijven... Roep je vriendin gerust, mejufvrouw.
Dank! Dank!...
Negentiende Tooneel.
Een peilloze afgrond van droefheid zie ik onder mijne voeten... maar tot van nacht denk ik aan niets.... Ik moet lachen, terwijl mijn heele ik mij om tranen vraagt....
Twintigste Tooneel.
Mijnheer van Leeuwen, Papa en Mama komen zoo, dan gaan we dineeren.... Hoe bevalt u de Engelsche keuken?
Jufvrouw, ik heb een heel ernstig woord met u te spreken... de eigenaardige omstandigheden van reizend ambtenaar, waarin ik ben, zijn de oorzaak van de weinige voorbereiding voor den stap, dien ik thans doe... misschien was 't maar een ijdel zinsbedrog, maar, dikwijls vergist een mannenoog zich niet, in wat er omgaat in een vrouwenhart..., ik... ik acht uw familie heel hoog.... Zoû u iemant als mij genoeg waardeeren om aan een huwelijk met zoo iemant te kunnen denken...?
Mijnheer, dit komt zoo onverwacht!... Toch had ik, om u de waarheid te zeggen, al iets vermoed.... Neen, u is mij niet onverschillig.... Och... e, ik kan niet goed uit mijn woorden komen, u heeft mij zoo verrast! Mag ik even met Papa gaan spreken?
Ik dank u, jufvrouw.
Een-en-twintigste Tooneel.
In éen oogenblik heb ik nu mijn lot beslist.... Zij was er blijkbaar op voorbereid, Kitty.... Ik ben er maar direkt meê voor den dag gekomen, om dat ik vreesde dat, zoo ik er lang over nadacht, de woorden
mij in de keel zouden zijn blijven steken.... Kon ik mijn zenuwen nu maar zes uur lang in bedwang houden. Ik wil aan niets denken, want de onmetelijkheid van mijn rampspoed doet mij te-rug wijken voor mijn eigen ik.... Wat zal er nu van mij worden... ik weet 't niet... en, wat heeft dat nu ook voor belang voor mij?
Twee-en-twintigste Tooneel.
Mijnheer van Leeuwen, ik kan u het antwoord van mijn dochter zeggen: de familie van Rietwijck en niet het minst de dochter van 't gezin achten u om uw charakter ten eerste, om uw talenten in de tweede plaats zóo hoog, dat zij zich door uw aanzoek vereerd rekenen en het volmondig met ‘ja’ beandwoorden.
Mevrouw! Freule! U maakt mij werkelijk beschaamd!
Die arme Kitty had wel zoo iets noodig! U heeft haar hart bepaald heelemaal gestolen!
Al van uw komst af hier in de stad, maar ik durfde op niets hopen!... Ik dacht, dat u stellig wel al geëngageerd zoudt zijn.
Na ù gezien te hebben!
Laat nu de oprechtheid maar voor de beleefdheid in de plaats komen.
Ik ben oprecht.
Hè, ik vind 't eigenlijk prettig, dat het zoo gaauw is in zijn werk gegaan.... Van al dat talmen en aarzelen hoû ik niets! Papa, ik ben gelukkig!... Mijnheer van Leeuwen en ik, wij gaan trouwen....
Drie-en-twintigste Tooneel.
Wel, wel, dat doet mij pleizier.
Nu gaan we van den zomer een mooye villa koopen, en houden mooye paarden! Niet waar, mijnheer, niet waar, Maurits....
Alles wat mijn vrouwtje zal behagen!
Zullen wij nu aan tafel gaan?...
En ik, die dacht, dat het mij nog zooveel roode kleuren, en koude handen kosten zoû....
Kom laten wij nu een glas champagne op de toekomst gaan drinken.... Waar blijft Koba? Die kleedt zich zeker!
Vier-en-twintigste Tooneel.
Wacht u op mij? Hier ben ik....
Kind, wees blij, want je vriendin wordt vandaag gelukkig.
Is de zaak beklonken? Dat verheugt mij zeer.... Kitty, lieve Kitty, ik feliciteer je.
Dank je wel, Koba; 't spijt me erg, dat we van elkaar zullen moeten gaan.
Mij niet minder, lievert.... Mijnheer van Leeuwen, mag ik u wel gelukwenschen?
Ik dank u, Jufvrouw!
Koba komt je dikwijls opzoeken, Kitty! altijd als zij zich hier zal vervelen.... (tot Koba, zacht). Hoe dankbaar ik je ben, zal ik je toonen, mijn kind, ik zie nu tegen je op, je bent een heldin in mijn oog. Daarover later....
Kom, vrienden! Mijnheer van Leeuwen mag ik u uitnoodigen mijn vrouw op te leiden.... Zoo, en ik de jonge verloofde, en het aanstaande bruidsmeisje volgt, dat word je toch, niet, Koba?
Heel graag.
Vijf-en-twintigste Tooneel.
Dat is me van daag een daggie!... Hoor ze 'n 's 'n plezier hebben! Enfijn, 'n mensch kan z'n oogen niet in z'n zak steken, maar wat ik daar zoo, zoo net, vóor ze hier kwam om te eten, die jufvrouw Jacoba op haar kamer heb zien doen, dat was toch raar!... Zij haalde een portret uit haar japon te voorschijn, zij leek wel verschrikkelijk bedroefd, een leelijk portret was 't, heelemaal verbleekt, ik kon niet eens meer zien of 't 'n man of 'n vrouw was, die er opstond.... Zij bekeek dat portret dan heel lang, toen drukte zij 't aan haar mond, ze bekeek het nog eens, verscheurde het, ja, zij verscheurde het, in een massa kleine stukjes en smeet die het venster uit... een heer op straat werd er heelemaal meê bestrooid, dat zag ik ook nog, hij keek naar boven en liep door... toen zei jufvrouw Jacoba in der eigen: ‘nu is 't mijn plicht, mijn strenge plicht je te vergeten’, zij waschte haar oogen uit en ik pakte mij weg.... Jonge, ze zijn daarbinnen zoo lekker bezig, - ik ga ook eten.... Hoor, mijnheer slaat een toast.... ‘Ik drink op de gezondheid van het jonge bruidspaar en hun eeuwig heil, daar zij elkaâr zoo innig liefhebben en toch zij alleen elkaâr gelukkig kunnen maken.
Zes-en-twintigste Tooneel.
O... God... ik weet niet, wat mij overkomt... ik ben benaauwd... ik stik... ik sterf... oh!!...
Laat mij alleen met haar, zeg ik u... ik zal zien, wat er gaande is,... ik heb er wel wat verstand van... laat mij begaan.
Maar, mijnheer, laat mij ook toe, in mijn eigen huis
Wat moet dat beteekenen, meneer van Leeuwen, als de jufvrouw onwel is, zal ik....
Wat deert je, Koba? Kom hier, wees kalm, wil ik wat water halen?...
Ga weg van mij, jij, ik wil je niet, nooit meer zien! ik mag je niet zien....
Maar, wat heb ik?...
Ga weg!...
Neen, kom nog eens hier....
Maurits, Maurits van Leeuwen, acht jaar heb je om mij geleden, niet waar? geleden en gewerkt, nacht en dag... en als beloning heb ik je afgewezen, niet waar?... Hoor dan, Maurits
Wat ga je doen.... Zinneloze! wil je vertrekken op 't oogenblik dat ik beef van zielsverlangen, om je in mijn armen te houden, uren, uren lang. Blijf, Koba,... Jacoba, in naam van onze liefde, beveel ik je te blijven... of ik ga je na....
't Mag niet!... Ik moet alleen gaan!... Het moet, je hebt je woord aan mevrouw gegeven, ik het mijne... en, als ik ver van hier ben, zal je ook gelukkig zijn.
Zeven-en-twintigste Tooneel.
Mijnheer van Leeuwen, met welk recht handelt u, zoo als u doet?
Freule, hier ziet u twee wezens, een man, en een vrouw, zij bekennen u, dat zij elkaâr liefhebben, en nooit een ander hebben bemind of zullen kunnen beminnen. Zij zijn voor elkaâr geschapen en meer dan een natuurlijke band vereenigt hen. In een oogenblk zonder nagedachte, heb ik u mijn toekomst aangeboden. Zoo u ons tweeën niet ongelukkig wil maken, geef 'm mij dan te-rug, dat verzoek ik u....
Zoo iets is nog nooit beleefd! Handelt men zoo met beloften? Mijnheer, u is een ellendeling, u, een man!... Jacoba is verachtelijk zwak, maar u....
Mevrouw, beleedigt u mij niet, want ik ben niet bij machte mij nu te verdedigen. Ik heb alleen de hand van uw dochter gevraagd omdat Jacoba mij verzekerd had, door u overreed als zij was, dat alles tusschen ons uit was,... u heeft dit arme schepsel tot die daad gevoerd, die ons beiden het leven had kunnen kosten.
U doet zoo laag in mijn oog, dat ik uw bijzijn niet langer verdragen kan. Mijn man moet zich nu maar redden.
Machteld, ik verzoek je in mijn huis mijnheer van Leeuwen niet te beleedigen. Hij is een edel mensch. In zijn plaats had ik gehandeld, zoo als hij... jij bent van alles de schuld; jij hebt dit ellendige spel gespeeld, en je dochter er toe aangezet om te volharden. Heb ik je niet gewaarschuwd, heb ik mij niet onder protest bij dit huwelijk neêrgelegd, heb ik je niet voorspeld, dat deze geschiedenis een treurig einde zoû nemen?
Zwijg, man.
Daar zie je nu je kind, je dochter.... Waaraan heb-je haar nu blootgesteld? Wat 'n ellendige zaak!... En ik kan hier niet werkend optreden, en mij partij gaan stellen tegen een man, die alleen handelde zoo als aan een gentleman betaamt.
Wat ben-jij ook voor een man!
Ach t-e n-twintigste Tooneel.
Kitty, mijn kind, huil maar niet, 't is aan jou om te beslissen.
Het heele huis hier, de knechts en meiden, ieder weet nu dat mijnheer van Leeuwen niet van mij houdt, maar van haar... iets, waarvan ik totaal niets wist
of vermoedde, maar het is zoo... ik zie het... morgen weet dus de heele stad het.
Mijnheer van Leeuwen, ik achtte u wel hoog... ik zal mij nu zonder u het leven moeten getroosten. Uw woord heeft u te-rug....
Ik dank u, freule, dat is een edele daad...
Mijnheer, ik kan u niets kwalijk nemen.... Het spijt mij, dat ik afscheid van u nemen moet, maar u begrijpt, dat u in elk geval van avond nog dit huis zult moeten verlaten, en de jufvrouw ook, bereid u daarop voor.
Och, papa, ik ben alleen maar zoo geschokt! Morgen weet de heele stad alles.
Ik zal iedereen het stiptste zwijgen opleggen.
Negen-en-twintigste Tooneel.
Ik ben niet gerust, Maurits, wat hebben wij gedaan?
Bekommer je om niets, Kindlief, eindeloos dierbaar wezen, heb ik je niet in mijn armen?
Je hebt gelijk, en daarin wil ik rusten, en al het overige om mij heen vergeten, en voor goed gelukkig zijn.
Einde.