Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 267]
| |
[pagina 269]
| |
Brussel.
| |
[pagina 270]
| |
van het park met zijn fonteinen, dat een publiek park is, waar de Koning zelden of nooit komt, maar dat, door zijn vorm en ook door zijn plaats, tusschen het Konings-paleis en het paleis der Volks-vertegenwoordiging, een officiëel karakter blijft behouden. Het eigenaardige van Brussel is, dat, tengevolge der eigenschappen van het Belgische volk van klein, in aantal, maar ‘dapper’ te zijn, de groote machten, waar-uit het maatschappelijk menschenleven bestaat, zich er buitengewoon nadrukkelijk voordoen. De grootere steden op de aarde, en andere steden van gelijke grootte, hebben b.v. ook hun ‘Paleizen van Justitie’ maar waar heeft de Rechtvaardigheid een verblijfplaats als te Brussel? In de grootere steden is alles veel meer in elkaâr gebouwd, en wordt de plastische beteekenis der gebouwen verkleind door het drukke verkeer, dat die bijna onopgemerkt doet blijven. In een groote stad b.v. maakt het voor het gezicht zoo'n verschil niet of men in den perronshal van een station, in de wachtkamer, of wel reeds op straat, of in een passage, of in een dokterswachtkamer of in een hotel is. De meeste groote gebouwen, de, elders verrassende of indrukwekkende inrichtingen, gebeurtenissen of manifestaties op straat, zijn min of meer uitgewischt in de groote uitgestrektheden dezer volk-rijke stedelijke gebouwenmassaas. Hier is een kermis, daar een bloemmarkt, ginds een wedstrijd van muziek-corpsen, zonder dat men er veel acht op slaat. Hier is een museum, een kerk, een paleis, een gesticht, een kazerne, een station, alles vol, vol met een voortdurend menschen-gekrioel, en zich, in de gelijkheid der huizen-kleuren, bij de opzichtige veel-kleurige reclames, aan de onafzienbare grijze en geel-grijze, stof- en asch-kleurige wegen, nauwelijks onderscheidend van de huizengroepen daar achter en daar naast. | |
[pagina 271]
| |
Maar te Brussel manifesteert hét stedelijk leven zich buitengewoon duidelijk in de afzonderlijke verschijnselen, - zoowel in de pittoresque verrassende openbaringen van het klein-burgerlijk en volks-leven als in de ideeën-vertegenwoordigende durende of voorbijgaande uitingen van het officiëele, aristocratische en religieuse leven. Reeds in de verte ziet men, geenzijds een ledig en licht plein, iets zeer bizonders, een groot grijs gebouw, van opmerkelijk vreemde bouw-orde. Naderbij gekomen, blijkt dit het colossale Paleis van Justitie te zijn. Nergens ter wereld elders is, - houd ik er voor - het Recht zoo nadrukkelijk plastisch als voornaam bestanddeel van het ideeën-complex dat de ideale kern der menschen-samenleving is, in den steden-bouw aangegeven. Dit Paleis van Justitie is overigens als kunst-werk niet leelijk, maar mist het voornaamste: het sentiment, dat het rhythme doet ontstaan, - in de bouwkunst in de eerste plaats als gevoel voor proportie zich vertoonend. Met deze samenstelling van bouw-vormen - het Grieksch-Romeinsche geënclaveerd in het Assyrische en AEgyptische - zouden wij vrede kunnen hebben - zelfs zoude een interessant begrip der verhoudingen tusschen de verschillende groote historische levensbeschouwingen hieruit kunnen blijken - het had een samen-voeging van heterogene deelen tot een nieuwe harmonie kunnen zijn, die alleen uit negentiendeeeuwsche kennis van het verleden, op de buitengewone ontwikkeling der archaeologie gegrond, kon voort komen. Maar wat niet ontkend kan worden is, dat hetgeen een alles-overtreffenden indruk van verhevenheid en majestueuse weidschheid moest maken, slechts tot het opmerken van buitengewone hoogte, breedte en wijdheid, brengt; en dat de aanwending, de samenbouwing | |
[pagina 272]
| |
in verbázende afmetingen, van talrijke fraaie historische vormen het ontbreken van wijsgeerigen zin bij de samen-stelling, van een levend aesthetisch begrip bij het componeerend ontwerpen, niet bedekt. Zoodat ten slotte - gezien ook de enkele menschen, die, als insecten in een schoon-gemaakte kamer, zich over de uitgestrekte eenzaamheden van trappen en vloeren bewegen - een gelijksoortige neiging bij den bezoeker achter-blijft, als welke door de reusachtige schilderij van Wiertz: ‘Polyphème mangeantles compagnons d'Ulysse’ in het Wiertz-muséum te Brussel wordt verwekt, de voorstelling van een in tweeën gebogen figuur van zóo een grooten man, dat, als hij eindelijk eens recht-op ging staan, hij de scherpe randen van het dan doorbroken glazen museumdak om zijn middel zou hebben.
Van hier naar het Noorden gaande, komen wij, tusschen het bevallige kleine paleis van den Graaf van Vlaanderen met zijn aan de straat grenzend, ombouwd, voorplein, en het groote Museum van Oude Kunst door-gaande, weder aan het Paleis van den Koning.
Ook dit is zóo gelegen, dat het aan de aandacht niet ontgaat en in het stads- en wijk-geheel de levenswaarde grootelijks uit-drukt, welke het in het Belgische staats- en maatschappij-leven is. Het emplacement verheft zich niet boven de omgeving. Integendeel, de grond gaat daar eenigszins af. Maar het breede lichtkleurige gebouw, met de wijde, licht-grijze pleinvlakte daarvoor - met de schildwachts, met hun wapperende glansend zwarte vederbossen, - met het Park en de breede straten-wegen, de afwezigheid van gewonen huizenbouw tot op grooten afstand - doet reeds vermoeden, dat daar iets is, waarvan de herhaling niet in de stad voorkomt. | |
[pagina 273]
| |
Dit geheele stads-gedeelte behoudt zijn karakter zoo, tot waar het in het Noorden, bij Schaerbeek en den Plantentuin, eindigt. Men komt dan, geenzijds het Park, voorbij de Leuvensche straat rechts en de Treurenberg-straat links. Door de Leuvensche straat gaan de snelle trammen, 's zomers met de open wagens met hun gestreepte gordijnen, voorbij het Pare du Cinquantenaire, waar ook het Oudheidkundig Museum, met zijn mummies, is, over de buitengewoon uitgestrekt aangelegde breede plantsoenwegen naar Tervueren, met zijn Congomuseum, en weidschen, ditmaal geheel geslaagden, park- en waterwerk-aanleg. Door de Treurenberg-straat bereikt men de Ste Gudule, de Kathedraal van Brussel, en bij de gedachte aan deze zien wij het aller-eerst in herinnering de Processie weêr, - dit schrijven vloeit zóo uit de oprakeling van oud indrukken- en opmerkingenvuur, - als een eenig nadrukkelijke, en plechtige manifestatie van een hoofdbestanddeel van het Belgische leven. Bij de Processie, - eene betooging en een betoog, zoo als men ze in geen der groote steden van Westen Midden-Europa ontmoet - bij de Processie die door de met sparregroen en kleurig dundoek versierde straten, over een weg van gestrooide levende rozen-bladen gaat, terwijl de korte donderslagen der kanonnen telkens klinken en weêrklínken, de orgelmuziek door de geopende deuren van het eeuwenoude kerk-gebouw nog wordt gehoord, en de kerkklokken luiden hoog boven en door de stad, - ziet men een langdurige De plaats waar de Ste Gudule is, - op de stadbebouwde berg-helling, die de ideale, gestyleerde en officiëele levensmachten daar boven, vereenigt met den koophandel en de nijverheid van het burgervolk in de vlakte - beteekent in den stadsbouw van oudsher de functie van den godsdienst in de samenleving. Bij de Processie, - eene betooging en een betoog, zoo als men ze in geen der groote steden van Westen Midden-Europa ontmoet - bij de Processie die door de met sparregroen en kleurig dundoek versierde straten, over een weg van gestrooide levende rozen-bladen gaat, terwijl de korte dondersiagen der kanonnen telkens klink en weêrklinken, de orgelmuziek door de geopende deuren van het eeuwenoude kerk-gebouw nog wordt gehoord, en de kerkklokken luiden hoog boven en door de stad, - ziet men een langdurige | |
[pagina 274]
| |
schaar van kleine meisjes in witte kleedjes, die lichtkleurige zinnebeelden dragen, verder de priesters in plechtige gewaden, waarvan de oudste, onder een goud- en rooden baldakijn het Aller-heiligste draagt, en de zeer lange stoet, - met al het teêre, lichtkleurige, jeugdige en het grijze brooze bejaarde leven, - wordt, ook waar die naar de beneden-stad gaat, geëindigd door een grooten troep cavalerie, dicht aanéén-gesloten, met de hooge beerenmutsen op, - achter al de ont-dekte hoofden der overige deelnemers - en hoog boven allen uit gezeten op alleen zwarte paarden, die met zeer langzamen, ingehouden tred door de afhellende straat dalen. De godsdienst, wanneer zij aldus in plechtige ceremonie door het stads-voorkomen heen beweegt, en dus buiten de architecturale beteekenis harer onbewegelijke gebouwen gaat, doet zich voor als in plechtige schilderachtigheid het voornaamste bestand-deel van het volksleven der straten. De menschen met in zekeren zin actieven geest, zijn thans grootendeels niet godsdienstig in België. Guido Gezelle was een godsdienstig dichter, maar de meeste der goede talenten zijn niet godsdienstig. De godsdienst bestaat echter in een groot deel van het, niet in dezen zin bedrijvig geestelijk, levend volk krachtig voort.
Het hooge stads-deel, dat wij voor even verlaten hebben, eindigt in het Noorden dus bij den Planten-tuin. Indien men zich hier links om-wendt, ziet men den mooyen wijden aanleg van Brussel voortgezet. Evenwijdig aan de straten-op-een-volging van Kippen- en Groentemarkt, Magdalena- en Hofberg-straten, is hier de weg, die de hooge stad en de Oostelijke nieuwe wijken verbindt met de lage winkelstad en de Westelijke kanalen. Naast den Plantentuin, dien men rechts | |
[pagina 275]
| |
van zich in de laagte ziet beginnen, en welke zich tot nagenoeg aan het Noorder-station uitbreidt, ligt de Boulevard du Jardin Botanique, gevolgd door den Boulevard d'Anvers, voor ons uit, als een grijs-blauwe, afglooyende baan, tot op verren afstand. Tot op zeer verren afstand, ziet men de rijtuigen, de wagentjes gaan en de mensch-popjes loopen. Men kan zoo de geheele binnen-stad, die, door de omringing der boulevards, van het Noorden naar het Zuiden den vorm heeft van een oud-perzischen mijter, waar in 't midden de borduursel-baan van den verbindingsweg tusschen Noorder en Zuider spoorwegstation door henen gaat, rond-rijden om, langs de minder eigenaardige westelijke handelskaden komende, op den Boulevard du Midi, bij het Zuider station te belanden, waar in 't midden van den zomer de kermis is. Deze begint reeds aan de Halsche poort met zijn Wapens-museum, en strekt zich uit tot een heel eind weegs voorbij het Zuider-station. De stads-kermis - vermoedelijk is deze kermis van den Zuider Boulevard, hoewel vrij omvangrijk, toch slechts als een wijkkermis te beschouwen en een overblijfsel van vroegere grootere Brusselsche kermissen - is een der belang-rijkste manifestaties van het volksleven. Alleen de ‘monde’ in sommige groote wereld-centra, leidt 's winters een feesten-leven, zóo, dat zij gezegd kan worden de kermis, in díen vorm dan, te kennen. Sedert de afschaffing der groote kermissen, waaraan alle schakeeringen der bevolking meêdeden, kent de welgestelde koopman en de fatsoenlijke burgerman de kermis niet meer. En in de steden, waar de kermis geheel is afgeschaft, ook het volk niet. Toen men meende, dat de nettere en permanente vermaken in de groote steden de kermis in alle opzichten voordeelig vervingen, - heeft men niet | |
[pagina 276]
| |
ingezien dat het eigenlijke van de kermis de allen omvattende feestelijkheid en feest-vreugde is, die ontstaat door dat in betrekkelijk beperkte ruimten alle vermaken samen zijn, die onderhouden wordt door het zien van telkens andere groepen en menigten, door een zelfde blijdschap als de onze vervuld, door telkens dus te bemerken, dat wij in gemeenschap met die allen éen zelfde gemoedsneiging volgen, - een verschijnsel, dat niet vervangen wordt door een theater in een steenen gebouw híer, een, wijl het permanent is daaglijks betrekkelijk weinig bezocht, wassenbeeldenspel dáar, een poffertjes-winkel, o! een póffertjes-winkel! in een geheel andere straat, en zoo verder. Het is mogelijk, dat, over het geheel genomen, het leven zonder kermis beter is, - maar dat de kermis door de permanente vermaken in edeleren vorm zoû voort-duren, moet ontkend worden. |
|