Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 247]
| |
[pagina 249]
| |
Kleur en licht.Met de vormen samen komen de kleuren. Bouwkunst moet niet aldus schilder-achtig, - bijna schreef ik ‘impressionistisch’ - zijn, dat het ons bij het beschouwen een oogenblik is alsof wij met iets geschilderds te doen hadden, - met een schot of doek in plaats van met iets massiefs en omtastbaars; maar de kleur, - natuur-kleur of door kunst aangebrachte kleur - is een verschijnsel, dat bij het wezen der bouwkunst behoort. Wanneer een gebouw of wanneer een kamer op een zekere wijze verlicht is, zal het mooyer zijn dan indien het anders is verlicht. Dat komt wijl dan de kleuren anders zijn. Zie daar een zeer belang-rijk gegeven. Om een kamer heel mooi te maken, is een keus van kleuren noodig, waarbij de kleuren-menging of tint-bepaling er bijna even veel toe doet als voor een schilderij. Want mag een gevel of kamer niet schilder-achtig zijn in díen zin, dat de vormen den indruk maken van geschilderd in plaats van gebouwd te zijn, - de schilder-achtigheid is juist gewènscht in déze beteekenis, dat even zóo en even zéer als een schilderij, de gevel of de kamer een kunst-werk ook van kleuren blijke, en dat de bouwkunst zich vertoone als een soort beeldende kunst, een soort schilderkunst, met op zekere wijze voor en achter, boven en onder en naast elkaâr geplaatste gekleurde vormen. | |
[pagina 250]
| |
De vert wordt met andere verf gemengd tot een verf van mooye kleur is verkregen. Nu komt echter de tweede bezigheid, een moeilijkere dan deze eerste: Een tweede verf saâm te stellen, van andere kleur, en die met deze eerste samen iets moois wordt. Een kleur, zonder een andere er naast, is bijna altijd wel toonbaar, heeft bijna altijd iets, min of meer, moois. Maar nu komt de hoogere verrichting, die van het samenbrengen van twee kleuren; hooger, want dit is te weeg brengen van harmonie. Doch niet alleen twee kleuren, wier plaatsing naast elkaâr den goeden-smaak (de goede smaak is het proef-vermogen van ons schoonheids-gevoel) bevredigt, moeten gevonden worden, en zoo achter-eenvolgens zoo veel als er noodig zijn. - ook aan de verlichting van kamer of gevel moet worden gedacht. Een gevel op een plein krijgt ander licht dan een gevel in een nauwe straat, een gevel op het Noorden ander dan een op het Zuid-Westen. En voor een kamer, in verband met haar proporties en kleuren, doet de mate van licht er alles toe. Met de gordijnen moeten proeven worden genomen en indien men b.v. ervaart, dat een kamer het mooist is bij bewolkte lucht daar buiten, moeten de gordijnen zoo worden gemaakt, dat zoo lang mogelijk gedurende den dag ook bij fellen zonne-schijn buiten, een licht in de kamer worde verkregen gelijk aan het licht, dat er door de bewolkte lucht wordt veroorzaakt. Een kamer, die een kunstwerk is, een kamer, die, wanneer men, er in het dagelijksch leven gezeten, den blik eens opslaat in de ruimte, een gewaarwording geeft juist zoo alsof men een mooi beeld zag of mooye muziek hoorde, - dat is een... meer dan prettige kamer. | |
[pagina 251]
| |
Nog eens: een kamer moet niet: ‘héel iets anders dan gewoon timmermans-werk’ zijn en daarom een samen-stelling van weinig aangewendde, curiëuse bouwdeelen; een kamer moet in de eerste plaats zijn een architectonisch geheel. Zij moet u treffen, als een voorwerp, een bizonder mooi kistje of doosje, zoo keurig, maar dat dan in 't groot, en dat dan, in de eerste plaats, door het feit van een, als zoodanig mooi, geheel te vormen. Dit is het geheim van het begrip der proporties. Gij zult een vertrek met groote lambriseeringen en zijden muur-bekleedingen van fraaie, sobere kleur, betreden en denken b.v.: wat is het hier deftig! Juist, maar dát wordt hier niet bedoeld. Gij zult een ongewoon hooge zaal-achtige kamer binnenkomen, en, door die hoogte aangedaan, denken: wat is het hier plechtig! Juist, maar dat wordt hier ook niet bedoeld. Bedoeld wordt dat de kamer, bij déze breedte juist déze lengte moest hebben, bij déze lengte en breedte juist déze hoogte, en dat het samen-zijn van juist déze breedte, lengte en hoogte, - in verband met de speciale vormen -, dat dit samenzijn zóó, dat de minste afwijking in de afmetingen het geheel der kamer onherstelbaar zoû verstoren, - dat dit samenzijn op zich zelf uwen geest een voelbare genieting verschaft. Ziedaar de geheimzinnige schoonheid der proportie en de ziel der bouwkunst.
Wanneer in een kamer door welgeslaagd zoeken der schoone proportie, door gelukte verf-menging tot een fraaye kleur, door goed gelukte samen-stelling van de eene kleur bij de andere op de vormen, door invoering van het licht, dat de architectonische kleuren mooist maakt en daardoor ook de vormen beter in hun schoonheidswaarde doet verschijnen, het bestreefde Geheel | |
[pagina 252]
| |
is bereikt, - kan de maker zijn werk als een schepping beschouwen. Er zijn vormen en kleuren, die bij geen graad of aard van licht of schemering iets moois zullen zijn. Maar bij eenmaal gegeven edele vormen en kleuren is de toepassing van het licht een hoofdzaak. Men kan zeggen, dat geen gekleurde vormen zóo schoon zijn, dat zij tegen élk licht bestand zijn. Want het licht is immers, even als de kleur, een factor bij het schoone, dat men tot stand wil brengen. Even als slechts éen bepaalde kleur en éen bepaalde samenstelling van bepaalde kleuren ons voldoen kan, - kan het ook maar éen bepaald licht. Want het licht verandert de kleuren. Neem iets van de venster-bedekking weg, bij welke gij uw genoegen had aan de schoone zachtheid van het volle donker blauw, van het blanke wit, van het innige goud-geel, der fijne vormen, en het licht is te schel, en het wit en het geel en het blauw worden hard en handhaven nauwelijks hun vormen- en lijnen-fraaiheid. Want zoo het licht de kleuren en de kleuren de vormen mooi maken, zoo wordt, wanneer door verandering van het licht de kleuren niet: neutraal blijven, maar onmiddellijk: leelijk worden, door de leelijkheid der kleuren ook de mooiheid der vormen verminderd. Het gevolg hiervan is, dat, tenzij de kleuren allermooist en aller-mooist verlicht waren, de schoonheid der vormen eerst goed in de schemering zal verschijnen. Wanneer de schemering den kleurenschijn verdooft, zie dan eens op in een architectonisch volkomen kamer, de vormen beteekenen nu geheel zuiver hun wezen, en een genietend begrijpen van architectuur zal u te beurt vallen, zóo, dat de kleuren en de licht-verdeeling wel héel mooi moeten geweest zijn, wil hun zachte en, met die der vormen, volledige, schoonheid, niet mínder schijnen dan de strenge zuiverheid, de volmaakte vormenen lijnenschoonheid, die zich nu aan u beteekent. | |
[pagina 253]
| |
Wat gij nu ziet is de gedachte zelve van den architect. Bij de kleurenkeus zal hij hebben voorgezeten, - gewone schilders zullen ze hebben aangebracht en hij kon niet het werk ieder uur keuren - maar bij de vormen hebben metselaars en timmerlieden meetkundig nauwgezet zijn teekeningen gevolgd. Zie de prachtige samen-stelling van de wel-gelukte kamer. De schoorsteen, waarvan de bouw-vorm geheel zichtbaar is, is in zijn eenvoud, met den bijna niet uítstekenden mantel, van een imperieuse statigheid. Deze bouw-vorm duidt verheffing aan, hij geeft den indruk van buitengewone hoogte, hij geeft niet den indruk van buitengewoon hoog te zijn, nu hij juist niet bizonder hoog is, maar hij houdt het denk-beeld van hoogte in groote mate in, daar zijn vorm buitgewoon na-drukkelijk verheffing uit-drukt. In de kamer zullen, de lambriseering voortzettend, kasten zijn gebouwd. Door dezen, worden, in de statigheid der langs de muren opgaande en nauwelijks ruimte van de kamer innemende vormen van den schoorsteen, van de hooge dubbele deur en van de lambriseering, - zoo als zij door de strakke zoldering met de gelijkmatige rij der smalle balkjes is bedekt, - door deze kasten, en door de lagere kleine deur tegenover de hooge dubbele, worden in die statigheid vormen van hooge en fijne gemoedelijkheid gebracht. Zulk een kastje met zijn smalle deuren, ieder met één, smal en lang, paneel, met zijn beknopte, ingehouden kroonlijst, is iets op zich zelf. Het heeft weêr die zonderlinge bekoring der voltooidheid, welke alleen de voltooidheid heeft, zoo die zelve het voornaamste bestand-deel van het kunstwerk was: de hoofdzaak in het begrip en de grootste voldoening bij het maken, voor den kunstenaar. Het heeft vóor alles een zekere houding. Het is vóor alles elegant. Het is fijn en sober, maar smakelijk | |
[pagina 254]
| |
van fijn en sober te zijn, smakelijk door den aard van zijn eenvoud. Binnen zijn elegance is zijn fijne gemoedelijkheid gevestigd. Het is blank-wit, roomblank-wit - want het kastje heeft ons uit de schemering met het begrijpen der strenge vormen- en lijnenschoonheid, in gedachte weêr in het zachte daglicht teruggebracht - het is blank en heeft om zijn blank-witte en lange paneelen, - alleen dáar, - een blauwe, en een smalle oranje bies. De aan de overzijde der kamer geplaatste kasten zijn breeder en bevatten in hun vormen, met de fijne lagere kamer-deur tusschen hen in, meer nog gemoedelijkheid. Als zij open gaan, - zij 't ook op een inhoud zonder mooiheid, - doen zij door hun inwendigen bouw en indeeling het zelfde wat de schoorsteen-bouwvorm ten opzichte van hoogte en verheffing doet, en drukken uit: het aangename voor het gemoed, dat er is in het wezen van een herbergende en inhoudende kast. De afstanden, waarop de planken, - die een bepaalde dikte-afmeting hebben in verhouding tot de andere kastdeelen, en die niet glad recht van voren, maar daar, op zekere wijze, afgerond zijn, - om daar ook iets, iets aardigs, te zijn - de afstanden, waarop die boven elkander zijn gelegen, veraanschouwelijken samen met de verticale scheiding der kasten in twee helften, en de overige kast-deelen, het aangename van het idee van dragen, bergen en ten toon stellen van vele lichte, kleine dingen, die bij huis en huisraad zijn als de eikels, spar-appels en de kleine dieren in een bosch.
Zoo, als ik het hier voor u over-dacht heb, is een huiskamer door K.P.C. de Bazel. |
|