Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 237]
| |
[pagina 239]
| |
Amsterdam.
| |
[pagina 240]
| |
Met de schuin op-gaande lijnen zijner friezen en daken-glooyingen en met het bevolkte scheepje van den windwijzer op den top van zijn koepel, heeft het wel aller-minst den vorm van een oorlogsschip maar verwekt, door die lijnen en figuren, nu het zich zoo voordoet als een monument van kolossalen zegepraal en onafwijsbare indrukwekkendheid, - het gebouw, gesticht in 1648, het jaar van den Munsterschen vrede - de gedachte aan een monster-oorlogs-schip zich verheffend te midden van de zee der stadsdaken als hooggerezen golven en der lage straten en pleinen als de diepten daarnaast, met het speelwerk van zijn koepeltoren, als gejuich van een oorlogsvloot of om een oorlogsvloot tegen de tintelende Hollandsche lucht. Des avonds ook toont het Paleis zijn grootheid zoo zeer. Als de zon daar achter, in het Westen gaat verdwijnen, en de gevel aan den Dam-kant wordt met een tint van duisternis overtogen en zwarte duisternis ook vult achter de bogen van den torenkoepel de ruimten om het klokken-spel. Dan is die koepel een gebouwtje op een rechten donkeren berg-kam daar staande, en doet denken aan iets uit een ver vreemd land en in een schoonen ouden tijd en dat toch werkelijk hier in ons midden aanwezig ìs.
En dan moet gij er binnen komen. Later zullen wij, als gij het goed vindt, er in gedachte eens samen binnen gaan.
Het paleis, het oude Raadhuis, dat sedert een eeuw als paleis wordt gebruikt, is het grootste monument van Nederland en van zijn hoofdstad Amsterdam, is het schoonste huis, dat wij bezitten. Het is het mooiste, wat door ons Hollanders is gebouwd, en, als de voor altijd gevestigde bloem van kunst uit den grootsten tijd van ons verleden leven, op alle wijzen meer dan | |
[pagina 241]
| |
de schilderkunst, - namelijk in- en uitwendig, als pracht van zalen en kameren, van portalen en hallen en gangen, van binnen, en als groot kunstwerk midden in het stadsleven daar buiten te zien, - lijdelijk en bedrijvig verder, als zijnde in- en uitwendig een genoegen en een trots voor het oog èn, volgens zijn bouw zelf, deelnemend toch te gelijk aan, functioneerend in, het daadwerkelijke leven, en verrichtend daarvan de voornaamste en meest plechtige handeling, - op de alleen juiste wijze herbergend en door zijn deelen en vormen doenlijk makend en begeleidend het Bestuur van de Hoofdstad van het land, - op alle wijzen meer dan de schilderkunst het hart zelf van Holland, de in de wereld opgestooten, eeuwen durende, massieve, materiëele, onloochenbare getuigenis van het oogenblik in de geschiedenis toen ons volk het grootste was der volken, - als het voor altijd gevestigd kunstwerk, waarin onze natie, op zijn mooist en op zijn grootst blijft voortleven, - heeft dat Raadhuis een ander lot verdiend dan hetgeen hem is beschoren.
O, gij, Amsterdammers, die dagelijks gaat langs dat groote gebouw, kooplieden en bankiers, die optrekt, langs uw oude Raadhuis optrekt, naar uw Beurs, ambtenaren van allerlei bediening, gij, in de eerste plaats, die sinds jaren het oude Prinsenhof op den OudezijdsVoorburgwal als stadhuis hebt betrokken, en gij, andere bewoners van Amsterdam, renteniers, reeders, ingenieurs-, officieren, hoe kunt gij dat dulden? Leden van oude Amsterdamsche geslachten, - edellieden of patriciërs, mannen met roemrijke poorterquartieren, nakomelingen van hen, wier vreugd en wier trots, wier edele glorie, tusschen zoovele levende gloriën, was dat levend stadhuis, waar zij zooveel voor hadden gegeven, - hoe kunt gij, hoe kunt gfj dat dulden! | |
[pagina 242]
| |
De Fransche tijd, in den aanvang der negentiende eeuw, was geen groote tijd voor Nederland en het is begrijpelijk, zoo niet verontschuldigbaar, dat men toen het Raadhuis voor paleis aan Lodewijk Napoleon heeft gegeven. Maar wilt gij ónzen tijd, zoo niet tot een grooten daardoor, dan toch, om te beginnen, maken tot een tóonbaren tijd, - komt nu dan daar op terug! Men heeft aan uw Raadhuis van-binnen schade gedaan. Men heeft fraaye ingelegde vloeren, van schoonen steen en metaal, met grove houten vloeren bedekt, men heeft de bouwkunstige perspectieven met schotten gemaskeerd, men heeft het marmer van muren en zuilen met witte verf overdekt. Maar dit is licht te herstellen.
En dit zúlt gij doen, niet waar? Gij zult het niet langer zoo laten, dat een en vijftig weken van elk nieuw jaar dat groote, schoone huis, midden in uw stadsleven, ledig en zielloos daar staat als een hoon voor de stedelingen zelf en een zonderlinge verwondering voor de langs gaanden van buiten? Gij zult het niet meer ter bezichtiging stellen als een Pompejaansch logement of als het Carisch Mausoleum, een der zeven andere wereld-wonderen, om het ook dáárom het achtste te doen heeten.... Gij zult niet dulden, dat het oude Raadhuis voor-goed het mausoleum uwer eigen grootheid zij. Gij zult uw Koningin de disgraciëuze waardschap niet bewijzen van haar ieder jaar te ontvangen in die groote ruimte van het hart der stad, waar anders geen leven in beweegt en de voeten der Amsterdamsche stedelingen nimmer gaan, en waarvan juist het aangenomen wezen van Paleis herinnert aan dat vorstenhuis, dat u toch zoo geheel iets anders dan Oranje was!
De Koningin heeft tot haar residentie's Gravenhage. Indien de Koningin de hoofdstad het geheele jaar be- | |
[pagina 243]
| |
woonde, en het oude Raadhuis leende zich daartoe, - dan ware er iets vóor te zeggen, dat het huis zijn tegenwoordige bestemming behield, - hoewel een huis met zeven kleine poortjes tot ingang en midden op het groot verkeersplein van een koopstad, - toch nimmer eigenaardig en waardig voor dit doel bestemd bleef. Maar de Koningin komt slechts één week per jaar in Amsterdam. En gij zoudt het jaarlijksch wederkeerend oogenblik, - wanneer de Koningin, - kleine witte gestalte voor de enorme oude grijze vlakte van den gevel - het balkon betreedt, niet derven, - zij betrad dan het balkon van 't Haar omringend Raadhuis.
Bied dus der Koningin een bij den aard van het bezoek passend verblijf aan in Amsterdam, - een verblijf passend bij het kort bezoek in de lente van het jaar - een om-tuinde villa in het fraaiste nieuwe deel der stad.
Ik ga reeds verder. Ben ik wat voorbarig, het zij zoo. Laat mij het eenige dan bouwen, dat ik kan bouwen, een mij bekorend luchtkasteel. Ik weet reeds den architect, die het lente-paleis der Koningin zoû moeten maken. Dit is K.P.C. de Bazel. Zoo dikwijls dacht ik: waarom wordt aan dezen niet eens de bouw en verdere samenstelling van een heel villapark gevraagd. De Bazel is een onzer beste bouwkunstenaars. Zoowel zijn nieuwe huizen in het Willems-park te Amsterdam en zijn ‘Velt-huys’ te Hattem, waarvan ik het uiterlijk ken, als zijn stal en kleine woningen op het landgoed Oud-Bussem, zijn huizen te Bussum en een enkel huis te Baarn, die ik ook inwendig ken, toonen het aan. De Bazel's huizen aan den Willemsparkweg zoowel als zijn Velt-huys te Hattem zijn van een buitengewone distinctie door... slechts op bijna onnaspeurlijke wijze | |
[pagina 244]
| |
af te wijken van het gewone. Bij eersten aanblik zoû men misschien meenen niets gewoners, niets ordinairders, niets, dat meer duidelijk timmermanswerk is, te kunnen zien. Maar dan bespeurt men, dat zij, door zeer bizondere fijnheden, van dat gewone juist verschillen. Het is burgerlijke netheid, zoû men meenen, en anders niet. Burgerlijke netheid, hedendaagsche burgerlijke netheid, zonder historische reminiscenzen, zonder pittoresque fantaziën vooral, - maar ook zonder het aardig boersche, dat men wel eens aangewend vindt, - maar dus ook niet het burgerlijke in den geest van een bepaald tijdperk, toen dat bizonder goed, als een levensen kunst-opvatting op zich zelve, tot uitdrukking kwam. Neen, het hedendaagsche, algemeene, burgerlijk nette. En deze meening is volkomen waar. Máar dit hedendaagsche, algemeene, burgerlijke nette ziet men hier in een houding, en vooral met een terughouding, waardoor het tot fijnheid komt, waardoor er letterlijk stijl aan wordt gegeven.
Maar ook zijn andere creaties hebben een bizondere aantrekkelijkheid. Te Bussum ken ik een vestibule met, betrekkelijk kleine, trap, door De Bazel, - die heerlijk zijn, - men zoû er zoo van snoepen. Niet gróot-heerlijk, weidsch van conceptie, en wat men verder van dien aard zoû kunnen zeggen, néen, kléin-heerlijk zoo ge wilt, maar wáárlijk heerlijk, zuiver, onvervalscht, van echten, goeden-smaak. De Bazel is de man, die pleizier heeft in zijn kunst, en bij wien daarom de kunst ontstaat ten gevolge hiervan, dat hij plezier heeft in wat hij doet. Hij bewerkt, naar ik mij voorstel, een heel huis als een voorwerp. Hij heeft pleizier in de bouwkunst, hij heeft er pleizier in iets moois te maken van datgene, waaraan hij bezig is. Hij plaatst alleen díe vormen, welke hèm, werkelijk, pleizier doen. Dus niet die, | |
[pagina 245]
| |
welke zijn historisch inzicht of zijn stijl-begrip bevredigen, maar die, welke hem pleizier doen, en dit is méér, wíjl zij hem alleen pleizier doen door op bepaald gevoelige wijze zijn historisch inzicht en zijn stijl-begrip te bevredigen. Hij vermeit zich in de eerste plaats in het vast-stellen der verhoudingen tusschen de deelen, die, in de, algemeene, groote, ruimte, een ruimte moeten afzonderen, omgeven, en dus bepalen. Een kamer van hem is mooi van proportie. Mooi van proportie, misschien niet volstrekt op zich zelve, - zoo dat b.v. een kist van die afmetingen de zelfde schoonheid zoû bereiken, - misschien altíjd in verband met de onderverdeelingen, met de kleuren en de verlichting. Maar - hoe zeer dan ook in verband met iets anders - tòch: mooi van proportie. Zie daar, naar 't mij voorkomt, een essentiëel iets in architectuur. Ruimte-bepaling, - zie daar een specifieke hoofd-functie en een intiem bestand-deel van bouwkunst. Een kamer, die aangenaam aandoet - in den zin van kunst-genot geven - alleen door díe vierkantheid of díe lankwerpigheid te hebben, alleen door de verhoudingen tusschen muren, vloer en zoldering, - hebt gij 't vaak ontmoet? In zulk een kamer, maakt De Bazel een lambriseering en deuren, van tot in de kleinste deelen door hem bepaalde vormen, - de lambriseering juist zóo hoog en op díe wijze verdeeld, de deuren met zóo groote boven- en zóo groote onder-paneelen, met precies aldús de onder-deelen van het lijst-werk der posten, en dat alles juist zóo groot en op díe wijze, - op dat iets rijks, iets leuks, iets opvallends, iets schilderachtigs ontstaan zoû? - neen! op dat, of liever om dat aldus ontstaat: iets zeer eenvoudigs en zeer moois. Weelderig, rijk en bont, staat niet gelijk met mooi; maar ook interessant, gestudeerd, stijlvol, staat niet gelijk met mooi. Mooi is dat-gene, waaraan de artiest | |
[pagina 246]
| |
in-der-daad zijn intime mooiheidslust heeft gehad, - zijn genieting, zoo voelbaar alsof die zinnelijk ware - dát alleen is de beste, de èchte kunst, het moge dan overigens al of niet wetenschappelijk, stijl-vol, enz. zijn. Met de vormen samen, komen bij de Bazel de kleuren. Maar hierover, naar ik hoop, goedgunstige lezer, in een volgend hoofdstukje. Want wij hadden in dit eigenlijk het genoegen ons te onderhouden over bouwkunst te Amsterdam. Als een harer bouwkunstenaars voor den eerstvolgenden tijd wensch ik aan Amsterdam K.P.C. de Bazel toe. |
|