Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 227]
| |
[pagina 229]
| |
Amsterdam.
| |
[pagina 230]
| |
huizen- en gebouwen-groepen zal plaatsen. Maar laat dit - als het practisch, als het administratief, mogelijk is - gebeuren, laten andere architecten, elk alleen, andere deelen dier nieuwe stad geheel vol-bouwen, zoo dat men althands op sommige plekken ‘zoo ver het oog reikt’ in hun geheel als bouw aangenaam aandoende stads-deelen verkrijgt. De buurt van Centraal-station en Dam, wordt nu zoo een wijk niet. Dat is zeer zeker. Deze buurt, waarin, ieder op zich zelf, interessante gebouwen zich bevinden, kan men noemen: een ten-toon-stelling van architectuur. Het Centraal-station, de R.K. Kerk links daartegen-over, het Victoria-hotel recht daar-tegenover, de Beurs, het gebouw van de Levensverzekering-maatschappij Utrecht, het gebouw der Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente, het café de Bisschop aan den Dam-hoek, vormen architectonisch en pittoresque niet alleen niet een geheel met de achterzijde der Warmoes-straat aan het Damrak, waarboven de Oude-kerks-toren zich verheft, maar behooren ook in stijl niet bij elkaâr. Ik zal niet zeggen, dat het voor een architect in den tegenwoordigen tijd te doen zoû zijn om een geheel stads-deel te maken, dat zoû passen bij echt oud-Amsterdam zoo als de oude Grachten en ook die achterzijde der Warmoes-straat, met den charmanten toren er boven uit, het ons vertoonen, en tegelijk op zich zelf mooi èn practisch zoude zijn. Bouwt hij, imiteerend, een geheele oud-Amsterdam-sche huizen-wijk, dan zoû er iets archaïstisch ontstaan, dat allicht een weinig aan de oude-stadsgedeelten van wereld-ten-toon-stellingen deed denken. Misschien zoû de architect zich, ten bate van zijn eigen stijl, alleen op Oud-Amsterdam kunnen inspireeren... zoo dat iets nieuws ontstond, dat tevens aan het eigen oude verwant was.... | |
[pagina 231]
| |
Hoe het zij, men wil alleen te kennen geven, dat - al kán het nu ook binnen de stad zelf niet verwezenlijkt worden - een geheel stads-deel door éen architect (in den tegenwoordigen tijd, nu ieder architect bijna in een anderen stijl bouwt dan zijn collega) meer werkelijk een stadsdeel zal zijn en in zijn geheel architectonisch aangenamer voor het oog, dan vele gebouwen in allerlei stijl in elkaârs nabijheid, wier architecten allen, wat hun stijl aangaat, slechts weinig le souci du milieu hebben gehad. Het is te betwijfelen of het café de Bisschop een strengen architectonischen smaak zou bevredigen. Maar het is er aardig van, dat het juist verschillende boven op elkaâr gebouwde huizen zijn. Er is als 't ware een huis, met een plat dak, en daarop is een nieuw klein huis gebouwd, hoog in de lucht. Dit geeft zoo echt het groote-stads-idee, waar de menschen, nu 't niet meer naast elkaâr gaat, hoe langer hoe hooger boven elkaâr gaan wonen. En het doet, - met de hoogste bevensterde zij-muren van het grijze Algemeene Levensverzekerings-gebouw, in welk hoogste stuk, naar de vensters te oordeelen, ook weêr eenige verdiepingen op elkaâr schijnen te zijn, in het verschiet, - denken aan huizen op bergen, ja aan een geheel gebergte van allerlei woningen op elkaâr, dat zich in de stations-richting uitstrekt, terwijl in het dal een vreemd soort diligences her- en derwaarts ijlen. Een bizonder groot-steedsch voorkomen heeft het gebouw der Levensverzekering-maatschappij Utrecht. Als een reuzen-wezen van de planeet Mars tusschen de aard-menschen, staat het tusschen de oudere huizen van het Damrak. Met zijn modern-cosmopolitisch voorkomen, is het de vertegenwoordiger eener hoogere stads-ontwikkeling (de Amerikaansche) te Amsterdam. Is het niet curiëus, dat het - in zooverre als het, in zijn algemeen voorkomen, op de zelfde wijze als | |
[pagina 232]
| |
die, verschilt van de gewone woonhuizen er naast en er tegenover -, gelijkt op Amsterdamsche gebouwen van vroeger, zoo als het tegenwoordige ‘Paleis’ op den Dam, het gebouw van het Nut van 't Algemeen, Felix Meritis en het Trippenhuis? Moge dit een voorteeken zijn van bloei of stabiliteit in het stedelijk leven, gelijk die der tijden, waarin die andere gebouwen ontstonden.
En nu de Beurs. Het Centraal-station en de Beurs zijn hier de mooiste gebouwen. De Beurs, - gezien van den Dam of Vijgendam af, dus schuin of recht tegen den voorgevel aan - maakt dadelijk een indruk van distinctie. Men ziet: dit is een kunst-werk. Daarna ziet men, dat het een werk is van strenge, geweldige, architectuur. Zij schijnt te gelijk klein, - door de saâmgedrongenheid, de massiefheid, der kunst-bedoeling, zoo als die zich in deze vormen heeft uitgedrukt - èn te gelijk schijnt de omgeving er min of meer los, dun en bont, ik zeide haast gammel en schreeuwerig, bij. Haar grijs-ròse kleur is mooi en met haar gladde, niet uitstekende, met geen versiering coquetteerende en met geen af-leiding zich beschermende vormen, is zij als gemaakt door een ernstigen kindergeest. Toch is zij in zekeren zin impressionistisch, - van effect en dus ook van conceptie - te gelijk geometrisch, archaïstisch en spiritueel-impressionistisch, herinnerend zoo wel aan sommige eigenschappen, die eenige bouwwerken van lang geleden en van verschillenden stijl, - Assyrische en Aegyptische - gemeen hebben, als aan beeldhouw-werk van Rodin en plaat-werk van Redon. Zij drukt niet een zekeren tijdgeest uit, noch in de kern van haar architecturaal wezen, een specifieke bestemming. | |
[pagina 233]
| |
Zij is een machtig kunstwerk, ontstaan uit studie en individualistisch geestesleven. Zij geeft een bouwkunst-conceptie weêr van een groot kunstenaar, en is niet de in kunstvormen zich vast-gezet hebbende geestes-juiching van den maker over de bestemming van zijn gebouw. Inwendig ook, heeft zij hier en daar een aspect, dat men grootsch mag noemen. Het is lang geleden, dat ik haar zag, maar ik herinner mij op-een-volgingen van vormen, lange overwelfde gangen, als enfilades van portieken, met daarop, en daarmeê gelijk, uitgestrekte, overdekte galerijen, die ik weet niet welk een imposanten historischen aanblik hadden, in hun eenvoud denken doende aan groote werken uit het verleden, aan viaducten en aquaducten uit den tijd van vóor Christus' geboorte.
Na de Beurs het Centraal-station gedenkend, dat werk van dien anderen dichter in steen, is het of wij komen van een indrukwekkende monumentale plaats in de woestijn of de romeinsche campagna, in een rijken, kleurigen nationalen tuin. Ik denk aan het inwendige van het station. De aankomende vreemdeling, die hier in de wachtkamers of in den grooten hal beneden rond- en vooral ópkijkt, - wat helaas vreemdelingen zeer zelden met een in kunst belangstellende bedoeling in een station doen, - moet het wel goed gedacht vinden, dat hij hier in Holland, - even als de stations van sommige badplaatsen of villa-dorpen hun ijzeren pijlers en perron-zolderingen en zelfs de stootblokken, die den trein tegenhouden, met bloemengroei hebben getooid -, ontvangen wordt in éen groot steenen priëel van bloemen-rijke kunst, in gestyleerde vormen, seriëuse en gedistingueerde kleuren. Een volte van sierlijke lijnen en rondingen, spreuken in edele en zwierige lettervormen, emblemen en bloemrijke twijgen overal. Geen plekje is onbezet | |
[pagina 234]
| |
gelaten. En beneden vindt hij, daar tusschen, de afbeeldingen van die nederlandsche volken, die hun oude, kleurige, eigene kleederdracht trouw zijn gebleven. Het blauw- en witte nederlandsche aardewerk heeft hij boven reeds goed bij het donker-bruin der prinselijke en stemmige buffetten zien kleuren.
Gaan wij nog even terug naar den Dam om het Paleis van buiten te bekijken. Het eerste, waar wij op komen, is dat de wensch naar gebouwen in een stad, welke in voorkomen geheel zich aansluiten bij hun omgeving, waarmede dit schrijven werd begonnen, wel wat boud mag heeten, waar het blijkt, dat werken uit een historisch bloei-tijdperk der bouwkunst, en toen men het financieel maar voor het zeggen had, ter nauwer nood aan dit verlangen voldeden. Er is overeenkomst tusschen den algemeenenn aanblik van het zeventiende-eeuwsch Amsterdam, zoo als men het zich nog kan voorstellen, en het Paleis, dat toen Stadhuis was. Maar niet zooveel als wel gekund had. Het Hollandsche voorkomen der Nederlandsche steden, van het Noord-Hollandsche, Friesche en Gooische land en van de Hollandsche zeventiende-eeuwsche schilderkunst, bij voorbeeld - mist dit Renaissance-paleis wel een weinig. Het behoorde ook niet tot de gedachten van een toenmalig bouwkunstenaar om wel-bewust met den geest het karakter der van zelve opgekomen Hollandsche vormen- en kleurenwereld in te ademen ten einde iets, van karakter daarmede volkomen harmonisch voort te brengen. Het was veel spontaner, - in een anderen zin juist weer veel meer in den geest van den tijd zelven gedacht - van een man als van Campen om, nu hij deze opdracht kreeg, het allerprachtigste te ontwerpen wat hij, de gestudeerde en aan goeden smaak rijke man, zich als zoo een groot bouw-werk voorstelde. | |
[pagina 235]
| |
Het paleis is dan ook magnifiek en het worde met de grootste graâgte in de gedachte van den tegenwoordigen Nederlander over Amsterdam aanvaard om dat het, - tegenover het direct ras-soortige en uit de volks-ziel zelve opgekomene, - even als in de dichtkunst het werk van Vondel tegenover dat van Brederoô - de, door Hollandsche kracht opgenomen, traditioneele en internationale levens-beschouwing, - die tweede helft van het Hollandsche cultuur-leven, - vertegenwootdigt. Alles en alles samen-genomen, is dit paleis een voortreffelijk gebouw. Het is jammer dat het niet, op een grootere vlakte nog, van alle zijden te zien is. Maar niet alleen op den Dam zelf, is het toch vrij uit te beschouwen, - ook uit de Raadhuis-straat nadert men het tegenwoordig uitmuntend. Tusschen het bewegende groen der boomen, ziet men het van een vrij grooten afstand reeds zich voordoen en, daar juist het midden-gedeelte van het Paleis zich voor de opening der symmetrisch daar heen aangelegde straat vertoont, krijgt men dadelijk den indruk van een eerwaardig monument, van een belang-rijk gebouw in het stadsleven, dat zich daar, in zijn gaaf geheel, zal vertoonen. Als sober en op zich zelf staand geheel, - zoo allerminst een samenscholing van eenige, min of meer verschillend gevormde, gebouwen, - agglomeraties, als de Tuilerieën en het paleis te Versailles - is dit huis een eenig zeventiende-eeuwsch bouw-werk en men had misschien geen ongelijk met het in zijn ontstaanstijd te noemen ‘het Achtste Wereldwonder’. |
|