Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 61]
| |
[pagina 63]
| |
Vondel's Joseph in Dothan.I.De zeventiende-eeuwsche Nederlandsche letterkunde blijkt, wanneer men zich haar in haar geheel voorstelt, anders van aard dan de zeventiende-eeuwsche Nederlandsche schilderkunst. De werken van Breêroô hebben over-een-komst met de werken der schilderkunst; maar van de grootere schrijvers is Breêroô dan ook de eenige. Vondel arbeidt in den klassieken stijl, - Vondel's werk is van een hoogen, - hoewel niet van den hoogsten - rang in dien stijl; Rembrandt's werk is van den aller-hoogsten rang in een stijl, waarin, om zoo te zeggen, de klassíeke stijl verbrijzeld ligt. De kunst van Rembrandt is gelijk aan een natuurgroei, aan een primordiaal landschap van de meest grootsche overweldiging, de kunst van Vondel is, in 't algemeen, gelijk aan een architectonisch maaksel, een kerk, een tempel. De voorstellingen, die door het werk van Vondel worden uitgedrukt zouden als schilderwerk in een Renaissance-gebouw passen; men kan ze zich denken als muurschilderingen in een kerk of ander vroom vereenigingsgebouw; de Oud- en Nieuw-Testamentische schilderijen door Rembrandt daarentegen, zouden met géen kerk harmoniëeren. | |
[pagina 64]
| |
Wél zijn natuurlijk de Oud- en Nieuw-Testamentische schilderijen het deel van Rembrandt's werk, dat van al zijn doeken en paneelen het dichtst bij Vondel's werken staat. En zoekt men in Vóndel's tooneel-dichtkunst naar het drama, dat dan nog het meest de werken van Rémbrandt nádert, dan vindt men het treurspel Joseph in Dothan.
De aanrakingen tusschen de tijdgenooten Vondel en Rémbrandt zijn er niet vele geweest. Men meent zelfs dat de twee elkaâr niet gekend hebben. Vondel maakte op het portret door Rembrandt van den predikant Cornelis Anslo het bekende versje ‘Ay, Rembrandt, maal Cornelis' stem’, Vondel spreekt ergens van ‘zoons der duysternissen’, en Van Lennep acht niet onmogelijk, dat hij tot die ook Rembrandt rekende. Vondel maakte een vier-regelig versje bij Rembrandt's portret der moeder van Jan Six, dat niet juist buitengewone opgetogenheid doet blijkenGa naar voetnoot1); in sommige uitgaven van Vondel's werken komt bij het door Vondel uit het Fransch vertaald gedicht De Vaderen (1616) de reproductie van Rembrandt's ets Abraham's offerande (1655) voor. Dit zijn al luttel verbindingen. Maar wil men, des-niet-tegen-staande, in dit jubeljaar van Rembrandt, iets uit de literatuur van Rembrandt's tijd toonen, dat in zijn, geheel anderen, stijl, iets Rembrandtiek's, of althans iets minder anti-Rembrandtiek's dan de meeste groote tooneelwerken uit dien tijd aan zich heeft - dan kieze men Joseph in Dothan. Niet alleen dus wijl Vondel in dit deel zijner Joseph-trilogie, in 1640, een onderwerp behandelt, na verwant aan het door Rembrandt in 1633 geëtste en omstreeks | |
[pagina 65]
| |
1650 twee maal, in geheel verschillende voorstelling, geschilderde, namelijk Jacob, die Joseph's bloedigen rok ontvangt; maar ook wijl Vondel, in zijn opdracht van Joseph in Dothan aan ‘den Heer Joachim van Wickevort’ verhaalt hoe hij zich voor dit treurspel geïnspireerd heeft op de schilderij van Rembrandt's voorganger Jan Pynas, welke het zelfde onderwerp der vertooning aan Jacob van Joseph's bloedigen rok voorstelde en gepoogd heeft ‘met woorden des schilders verwen, tekeningen, en hartstoghten na te volgen’; en voorál om de verwantschap in den aard, in den geest, van dit tooneelwerk van Vondel met het schilderwerk van Rembrandt, die de hedendaagsche kritiek bespeurt. | |
II.Zoo als men weet is Vondel's tooneelwerk niet dramatisch in den eigenlijken zin en verhoudt zich tot het wezenlijk dramatische ongeveer zooals een oratorium zich tot een opera verhoudt. Bij het ideaal dramatische wordt de harmonische compositie, de schoonheid, die het kunstwerk ten slotte in zijn geheel uitmaakt, gevormd dóor de, zoo sterk als mogelijk is, aangezette, tegenstellingen der verschillende karakters naast elkaâr. Natuurlijk verandert bij elke tegenstelling niet het metrum, maar binnen de gegeven metra komt de verscheidenheid van gemoeds-bewegingen uitdrukkende rhythmen de schoonheid constituëeren, die het drama als kunst-werk is. Bij Vondel's tooneel-werk daarentegen, - ik wees er reeds op bij eene bespreking van den Gysbreght van Aemstel - domineert de epische en lyrische toon, waarbinnen zich de dramatische bewegingen komen schikken. | |
[pagina 66]
| |
Ontvangt men bij een ideaal drama den indruk, alsof een groep van door tegenstrijdige neigingen bewogen personen of wezens beurtelings zelf hun gemoed uitspreken, - heeft, met andere woorden, in diepste wézenlijkheid plaats datgene, wat door den tooneelspelvorm uiterlijk van zèlf geschiedt - een treurspel van Vòndel is meer gelijk een schoon verháal, dat in den vorm van alleenspraken en gesprekken wordt gedaan.
Niet het aller-schoonste wellicht, in den zin van het hoogst be-toonde, het meest lichtrijke - als hoe-danig misschien de Lucifer zou kunnen genoemd worden -; maar wel het meest drama-tische van al Vondel's tooneelwerken is Joseph in Dothan. Joseph in Dothan, geschreven omstreeks 1640 (dagteekening van de opdracht) beeldt in zijn rhythmus het bewegen der hartstochten af zoo als dit nergens elders door Vondel wordt gegeven. Er is in het onderling spreken en kijven der broeders een diepe natuurgetrouwheid. Er is, bedoel ik, een treffende over-eenkomst tusschen dit spreken en een dergelijk spreken, zoo als men het in de natuur kan waarnemen. Niet juist de woorden, welke in het leven gebezigd worden, komen voor; noch de woorden-samenstelling, zóo als die in de natuur plaats heeft; maar men vindt hier het zelfde wat, wel beschouwd, het diepste, of het wezenlijkste, was van het in de natuur gebeurende, - namelijk de gemoedsbewegingen, de bewegingen van toorn, verontwaardiging, nijd, liefde, angst, - die gemoedsbewegingen zelve, die als 't ware ónder de woorden waren en waarvan wij - toehoorders bij eene hartstochtelijke ontmoeting in het leven, - den indruk in ons kunnen onderscheiden ónder de reproductie in ons van de gebezigde volzinnen, met den oppervlakkigen klank, dien deze voor het oor-zintuig hebben; - díe gemoeds-bewegingen-zelve hóórt men in Vondel's taal. | |
[pagina 67]
| |
Dit is de natuur-getrouwheid. En deze natuur-getrouwheid, deze klank der gemoeds-bewegingen wordt opgenomen in en vereenigd met Vondel's geluid, dat is met de voor het gemoeds-gehoor waarneembare zang van Vondel's geestes-stem, om samen aldus Vondel's rhythmen in Joseph in Dothan te constituëeren. Men kan dit toetsen aan het voorbeeld van het bekende toorn-gesprek in Wagner's Siegfried. Het gekijf zelf wordt daar, door een min of meer analoog proces, - hoewel van Vondel afwijkend in de richting van hetgeen ik zoo even als het ideaal-dramatische aanduidde - het gekijf zelf wordt daar tot heroïesche schoonheid gemaakt. | |
III.Joseph in Dothan bestaat uit vijf bedrijven. Het eerste is van drie tot vier maal korter dan de volgende. Het is een voor-spel. Terwijl in dit treurspel zeven sprekende figuren op-komen: vijf broeders, zoons van Jacob: Joseph, de goede, onschuldige; Simeon en de nijdige, de slechte; Judas, de aarzelende; en Ruben, de goede, rechtvaardige; voorts de vrachtmeester van een voorbijtrekkende karavaan; eindelijk de Rey van Engelen; en de zes andere broeders zwijgende figuren zijn; - zien wij in het eerste bedrijf alleen Joseph en de Engelen-rey. Men ziet Joseph, die, door zijn vader gezonden naar Dothan, een landschap in Kanaän, om zijne broeders te ontmoeten, bij een ‘bemoschten put’ op de eenzame hei te slapen ligt. De maan is onder, de zon gaat op. De Engelen-rey zet in:
Ziet Joseph, Rachels zoon, en Jacobs staf en stut, Hier slaepen in de hey, bij dien bemoschten put.
De Engelen-rey zingt verder Joseph te zullen be- | |
[pagina 68]
| |
schermen en hem tot ‘'s werelts hoogheit’ te zullen voeren, die hem wacht. Joseph ontwaakt, en hij, de droomer, wiens gloriëuse profetische droom-voorstellingen den haat zijner broeders sinds lang hebben gewekt, hij verhaalt gedroomd te hebben van negen wreede slangen, die hem kwaad wilden en van zijne moeder, die wanhoop te kennen gaf. Dit eerste bedrijf, dit voorspel, is dus zonder handeling, maar is een beeld, dat in 't verkort den inhoud van het treurspel geeft; het is een deur, waarop heraldisch staat aangegeven de hoofdzaak van al wat men in het huis vinden zal: Joseph's vreeselijk lotgeval, maar hoe, in weerwil van den schijn, zijn loopbaan naar het hooge doel wordt voortgezet.
In het lange tweede Bedrijf komen alleen de broeders voor, Simeon, Levi, Judas en Ruben. Men woont hun beraadslagingen bij. Men is in het volle menschenleven en hoort de hartstochten spreken. Simeon en Levi, die spreken voor acht broeders, waarvan zes de zwijgende figuren zijn, willen Joseph dooden. Judas is er tegen, maar vrij zwak van aard en in meening. Hij roept Ruben te hulp, die zich de hartstochtelijke verdediger van Joseph betoont. Op Ruben's smeeken wordt besloten, Joseph, dien de broeders in de verte van het heuvel-landschap hebben zien naderen, niet onmiddellijk te dooden, maar in een diepen, droogen put te laten verhongeren. De eerste put, die uit het voorspel, waarbij Joseph te slapen lag, moet begrepen worden als een voorteeken van dezen tweeden put, die bij Joseph's ongeval daadwerkelijk betrokken is.
Het derde Bedrijf bevat de meeste handeling. In het eerste tafereel ontmoeten Joseph en zijne broeders elkaar. Hij begroet ze vriendelijk. De broeders zien | |
[pagina 69]
| |
hem aan ‘met den nek’ en beantwoorden hem aanvankelijk niet. Daarop bespotten en tergen zij hem en drijven hem naar den put hoezeer hij ook zijn onschuld betuige en zijn nederigheid late spreken. In het tweede tafereel ziet men den put. Ruben is alleen, hij onderzoekt met een steen of de bodem droog is, en geeft dan zijn voornemen te kennen den knaap te redden. Dáárom heeft hij de put-straf aangeraden. Nu komen de broeders met Joseph. Hij klaagt en smeekt, roept hemelen en engelen aan, maar de broeders zijn onvermurwbaar, ontdoen hem van zijn veelvervigen rok, een koningskleed, dat vader Jacob aan Joseph, als aan zijn lieveling, gaf, en doen hem aan een touwen ladder in den put dalen. In het derde tafereel is Joseph alleen en hoort men zijn klagen uit den put, een der schoone deelen van het trouwens doorloopend schoone gedicht. Het vierde tafereel van dit derde Bedrijf vertoont Ruben, komende bij den put, waarin Joseph is. Hij belooft hem te zullen redden en de Engelen-rey besluit het Bedrijf met het zingen van Joseph's lof....
In het vierde Bedrijf wordt, op Judas' voorstel, - Judas weet niets van Ruben's voornemen met Joseph - Joseph als slaaf verkocht aan den vrachtmeester van een naar Egypte trekkende Arabieren-karavaan. In het eerste tafereel geven de broeders hun toestemming. Het tweede vertoont ons weder den put, waarin Joseph om Ruben roept. Judas komt en verkoopt Joseph. De Engelen-rey besluit het Bedrijf met Arabië toes te zingen, dat het in Joseph een schat heeft verworven.
Het vijfde Bedrijf vertoont in het eerste tafereel Ruben, komende bij den put om Joseph te redden. Hij vindt hem daarin niet meer en breekt in wanhopig klagen uit. | |
[pagina 70]
| |
Verder geeft dit bedrijf het prachtige na-spreken der broeders over het geval. Simeon zegt, dat Joseph's lot nu zoo erg niet is, Judas blijft, op zijne, min of meer kalme en redeneerende, wijze, het gedrag zijner broeders laken. Ruben komt toegeloopen en wil weten wat geschied is. Het wordt hem verhaald en Levi deelt mede, dat hij een bok heeft geslacht en met het bloed Joseph's kleed gedrenkt heeft om vader Jacob te doen gelooven, dat Joseph door een wild dier is verslonden. Ruben wordt tot mededoen gedwongen. Het geld, waarvoor Joseph verkocht is, wordt verdeeld en een knaap zal met den rok naar Jacob worden gezonden, gevolgd door de broeders. Het treurspel eindigt met de langdurige uitstorting van Ruben's smart. | |
IV.Zoo als ik reeds deed opmerken, mist Joseph in Dothan veel van hetgeen men zich als bestand-deelen van een drama pleegt te denken. Bij voorbeeld: het met bekwame psychologie gevlochten weefsel eener psychische verwikkeling tusschen menschen. De karakters blijven, zoo als zij zich van het begin af doen kennen: niet alleen geen verrassende zetten of wendingen, maar ook geen karakter-ontwikkeling. Geen, door de omstandigheden of voorvallen, in verband met de karakters, te weeg gebrachte dramatische strijd ook. Men weet vooraf, in hoofdzaak, hoe de geschiedenis zich zal toedragen. De broeders zijn van nijd vervuld tegen Joseph om dat hij zijns vaders gunsteling is en zulke hoogheidsdroomen heeft. Eerst willen zij hem vermoorden. Op raad van Ruben wordt hij in den put gelaten, wijl dat, naar de broeders meenen, een nog Smartelijker dood beteekent. Op raad van Judas wordt hij weer uit den put bevrijd en als slaaf verkocht. | |
[pagina 71]
| |
Daar is voordeel bij en de broeders beladen zich niet met zulk een zware misdaad. Men ziet: er is geen drama. De eerste vraag: van vermoorden of in den put werpen, wordt ook even min als de tweede vraag: in den put laten of verkoopen, betwist zóo, dat die twist een strijd van karakters vertegenwoordigt. Het is niet een drama, maar een op-een-volging van voorstellingen, samen uitmakende een deel der geschiedenis van Joseph, zooals die geboekt staat in het Oude Testament.
Is er in Joseph in Dothan geen psychische verwikkeling en geen dramatische strijd zóo als wij geneigd zijn die in een groot drama te verwachten, - óók missen wij in dit tooneelwerk de diepe symboliek, die wij in groote kunst van déze soort zouden voor-onderstellen. Joseph en zijn broeders zijn geenszins figuren, die door hun intensiteit ons doen gevoelen vertegenwoordigers of beelden van diepe psychische werkingen in den dichter te zijn. In la Princesse Maleine van Maeterlinck, - om ons tot een tijdgenoot te bepalen en niet terug te gaan tot de kunst, uit welke die van Maeterlinck stamt - gevoelen wij Maleine als de vertegenwoordigster of het zinnebeeld van het verschijnsel ‘onschuld’, dat is: het spreken en handelen van die figuur doet in groote ontroering aller-diepst in ons zelf bewegen het besef van ‘onschuld’. Wat onschuld beteekent in het diepst van ons geweten, gevoelen wij in Maleine belichaamd. Bij de figuur Joseph in Joseph in Dothan hiervan geen spoor. Joseph is Joseph, de put is de put. Wij leeren hoegenaamd niet nader kennen wat ‘onschuld’ eigenlijk is. Joseph is een onschuldige jongen, zooals men dat in | |
[pagina 72]
| |
het dagelijksch spreken zou zeggen, een jongen, waar geen kwaad bij zit, en door zijn bloed-eigen broeders wordt hij in een put gevangen gezet. De voorstelling is niet anders dan zuiver realistisch van aard. Het aanbrengen van een put in het voorspel, waarbij Joseph zich te slapen legt, terwijl later zoo een put de kern-figuur van de handeling zal blijken, toont echter een zekere symbolische bedoeling of althans een intentierijk verband tusschen de verschillende deelen van het spel. Dit verband ligt echter geheel aan de oppervlakte der dingen. Niet alleen beteekent de voorstelling in het voorspel niet: hier ziet gij den onschuldigen Joseph slapend bij een put zóó als gij in het komend drama Zult zien hoe in de menschelijke ziel te midden der menschen-hartstochten de onschuld in verdrukking komt; - maar zij heeft ook niet de kracht van een occulte verbinding tusschen de twee gebeurtenissen: híer Joseph slapend bij den put, terwijl hij later in den put te recht zal komen. De dichter doet het ons namelijk volstrekt niet: geheimzinnig vinden, dat Joseph eerst juist gaat slapen bij een put, terwijl zoo een put later zijn kerker wordt. Wij zien alleen dat Joseph ons eerst getoond wordt slapend bij het zelfde voorwerp, dat later tot zijn ongeluk zal dienen, zonder dat dit eenige verdere beteekenis voor ons verkrijgt. | |
V.Van de opmerking, dat Joseph in Dothan vele bestand-deelen mist, welke wij geneigd zouden zijn als de eigen-aardige bestand-deelen van een drama te beschouwen, - tot het vermoeden, dat Joseph in Dothan dan ook geen tooneel-werk is, niet op het tooneel te | |
[pagina 73]
| |
huis behoort, met andere woorden; een mislukt kunstwerk zoude zijn, - is de afstand gering. Toch zou dit vermoeden volkomen onjuist zijn. Joseph in Dothan, goed uitgevoerd, kan tot een zeer gedistingueerd kunstwerk worden gemaakt. Maar men zal vooral indachtig moeten zijn, dat het de text is, die moet domineeren. Even als Gijsbreght van Aemstel bestaat Joseph in Dothan uit recitatieven en tableauxvivants. Tableaux-vivants, niet in den zin van onbewegelijke ‘levende beelden’, maar in dien van bewegende en sprekende voorstellingen, die, door de schoonheid van décor en figuren, in verband met de hoofdzaak: het mooi tot geluid brengen, het mooi met de menschelijke stem weder-geven, van een schoon gedicht, - het kunstwerk vormen, dat de vertooning van Joseph in Dothan kan zijn. Door een goede voordracht wordt een gedicht op zekere aangename wijze tot den hoorder gebracht. Indien de voordrager een goed kunstenaar is, komt de hoorder in aanraking met twee vereenigde kunsten en zal het dus wel gebeuren dat hij aldus het gedicht beter, schooner, ontvangt, dan het bij de eenvoudige lezing tot hem kwam. Indien decoratie-schilder en spelers zich doordringen van Vondel's geest, zoodat in de schildering bij den een, en in het voordragen niet alleen, maar tot zelfs in de keus der costumen met hun kleuren en in het bewegen, de houdingen en gebaren bij de anderen, het is alsof Vondel had geschilderd en alsof Vondel bewegingen, houdingen en gebaren tot een mimisch gedicht had gemaakt, - dan zal er een schoon geheel ontstaan.
Het gedicht Joseph in Dothan bestaat in hoofd- | |
[pagina 74]
| |
zaak uit twee tonen: die welke het goede, onschuldige, en die, welke het booze, kwaad-aardige, behelst. Vondel is vóór het goede, onschuldige en tégen het booze, - op het eerste gezicht klinkt dat misschien van-zelf-sprekend; maar de zaak is juist, dat indien de dichter, hetzij door de boosheid der broeders op een grond te doen berusten, die haar zoû kunnen rechtvaardigen, hetzij door de boosheid of snoodheid op zich zelve, wijsgeerig beschouwd, als iets te toonen, waaromtrent niet vooraf vast stond, dat het iets minder-waardigs was, de zaak is, dat indien de dichter zijn gevoelen niet uitdrukkelijk had doen blijken, wij niet op het vermoeden zouden gekomen zijn, dat dáárdoor juist de passages, waarin het gedicht het hoogst tot de schoonheid nadert en die ons dan ook als bij uitstek schoone deelen van het treurspel bijblijven, zijn: de Engelen-reyen, de klacht van Joseph uit den put, en de passages, waar Ruben spreekt, vooral Ruben's lange, wanhopige klacht, waarmede het treurspel eindigt. In den anderen toon, dien der booze broeders, hooren wij wel op essentiëele wijze het geluid van samen-scholende, door duisteren wrok bezielde, lieden; maar dit is niet tot een schoonheid, laat ons zeggen tot een dònkere schóónheid, gemaakt, evenals het geluid van het goede, argelooze en berouw-volle. | |
VI.Dit is de ‘Tegenzang’ uit de Engelenrey, die het tweede Bedrijf besluit. Joseph zal nu zijn tegen hem samen-spannende broeders ontmoeten. Hij weet nog van niets. In de aan den ‘Tegenzang’ vooraf gaanden ‘Zang’ is Joseph vergeleken bij een dorstig hert, dat naar de bron komt, terwijl de jagers het beloeren. En dan begint de Tegenzang: | |
[pagina 75]
| |
Hij kom, getroost op 's hemels hulp.
Gelijk de perlen in haer schulp,
Der perlen moeder, zullen hangen
De laeuwe traenen, zilt van smaeck,
Van wederzijden op de kaeck,
Op 't perlemoer der lieve wangen.
Och, stremdenze op dit perlemoer;
Dat wij die reegen aen een snoer
Van gout, om onzen hals te cieren;
Wanneer wij, tot de keel vervult
Van blijschap, 's jongelings gedult
En onverbloemde deughden vieren!
Zijn eer wil bloeien op zijn graf.
Het lof der deught valt nimmer af.
Zooals in de schulp, waarin de paarlen gevormd worden, en die dus de moeder der paarlen is, de paarlen zijn, zullen de lauwe tranen, zilt van smaak, van wederzijden hangen op het paarlemoer van Joseph's lieve wangen. Zoo zeggen de Engelen, en wenschen dat die tranen op dit paarlemoer mochten stremmen, om ze aan een gouden snoer te rijgen tot sieraad om hunnen hals, wanneer zij, ‘tot de keel vervult van blijschap’, Joseph's deugden zullen vieren. Wanneer men de twee laatste regels, ‘Zijn eer zal bloeyen op zijn graf’ enz., waarin, als een onjuist aangebracht sluitstuk, een nieuw beeld, zonder verband met het vorige, in den ‘Tegenzang’ wordt geïntroduceerd, dat er geen schoonheid aan toevoegt, - wanneer men deze twee laatste regels weglaat, - hoe mooi ziet men dan met het uitvoerige beeld der paarlen in dit stukje gespeeld. Het zijn de Engelen, die dit zingen. Het beeld vervult geheel het gedicht. Er is geen woord te veel. Het gedicht is niet anders dan het beeld, zich afrondend in een mooien vorm. Men ziet er | |
[pagina 76]
| |
de volle lichtkleurigheid in van een hoekje van een Renaissance-schilderij. Het is niet meer dan een kleine deur tot Vondel's Joseph in Dothan, die ik met deze aanhaling den lezer toonde. Hij moge, zoo het hem lust, op eigen beenen verder het gebouw betreden. Voor de verbinding van Vondel's en Rembrandt's kunst is overigens ook curiëus de alleenspraak van Ruben, waarmede het treurspel eindigt. Ruben spreekt, na dat de broeders besloten hebben een bode met den in geitenbloed gedrenkten mantel van Joseph naar vader Jacob te zenden om dezen te doen gelooven, dat Joseph door een wild beest is verscheurd: Wanneer die logenbo den Vader aen koom zeggen,
Hoe 't kleet gevonden zij op 't veldt, en toon hem dat,
Gescheurt, gesleurt, gesleept, van stof en bloed bekladt.
Met wat voor ooren zal hij 't hooren? hoe zich houwen?
Met wat voor oogen 's Kints bebloeden rock aenschouwen?
My dunckt ick zie met wat een jammerlijck gestalt
Hy d'armen smijt van een, en achterover valt,
Met zynen blooten kop; al 't aengezicht geschapen
Natuurlijck als een lijck: de Maeghden, Kinders, Knaepen,
Ons vrouwen, moeders, en 't geheele huisgezin
Toeschieten op 't misbaer: den kleenen Benjamin,
Aen zijne voeten staende, op 't schreien van de moeders,
Beschreien onbewust 't verlies zijns trouwen broeders.
Al heeft Vondel, blijkens de ‘opdracht’, toen hij deze regels schreef, misschien aan een compositie van Jan Pynas gedacht, toch is het opmerkelijk, dat in deze beschrijving juist de voorstelling wordt wedergegeven van een der twee schilderijen door Rembrandt omstreeks 1650 met dit onderwerp gemaakt. Joseph in Dothan is van 1640. Zou Rembrandt bij zijne schildering aan Vondel gedacht hebben? |
|