Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
[pagina 55]
| |
Schilderijen door Rembrandt in het Louvre-museum.In het Louvre-Museum te Parijs zijn een-en-twintig schilderijen door Rembrandt, en nog éen, dat hem wordt toegeschreven. Bij deze zijn vier zelf-portretten, éen grijsaardsportret, twee mannen-portretten, een jongemannen-portret, waarvoor Rembrandt's zoon Titus het model is geweest, een schilderij genoemd Venus en de Liefde; verder het portret van Hendrickje Stoffels, de zelfde Hendrickje in de badkamer, waar een oude vrouw haar pédicure is, een Kleine baadster, voor wie een bizonder leelijk model heeft gediend; de bekende Geslachte-os; en eindelijk een Barmhartige Samaritaan, de Engel Raphaël Tobias verlatende, de Evangelist Mattheüs, de Emmaüsgangers, twee verschillende stukken, genaamd ‘Wijsgeerinnagedachte’, een HeiligeFamilie of Schrijnwerkers-familie, een Lezende grijsaard (zonder nummer nog in den catalogus); en ten slotte de hem toegeschreven andere Emmaüsgangers. Van de grootere stukken dezer verzameling zijn wel de mooiste het portret van Hendrickje Stoffels (Rembrandt's tweede vrouw, zooals men zich herinneren zal), de zelfde Hendrickje in het badvertrek, | |
[pagina 56]
| |
èn de figuur van Titus, als engel of genius op de schilderij, voorstellende den Evangelist Mattheüs. Het portret van Hendrickje Stoffels hangt in het Louvre-museum in den grooten Salon carré. In deze zaal zijn meesterwerken van bijna alle landen en bloei-tijden der schilderkunst bij-een, en ik moet zeggen, dat onze goede Hollandsche Hendrickje, hier verwijlend in de onmiddellijke nabijheid der unieke Joconde van Leonardo da Vinci en niet zoo heel ver van een van Raphaël's mooiste Madonna's op het eerste gezicht een eenigszins provinciaal figuur maakt. Men denkt aan een Deensche of Friesche burgervrouw in Zondags-gewaad. Het wezen van Hendrickje op deze schilderij is door en door burgerlijk. Het is alles week en zonder persoonlijk karakter. Niet alleen - zoo denkt men eerst - heeft Hendrickje niet een ‘interessant’, vorstelijk, heldenmoedig, religieus gelaat, of een, waar-door op andere wijze een heel bizondere ziel naar buiten kijkt; - maar ook het in zekeren zin on-interessante, het kinderlijke, onnoozele, is hier niet - zoo denkt men - bizonder treffend weêrgegeven. Men ziet de beneden-helft van het gelaat als een heerlijke, fluweelige, rijpe, vrucht, en in de boven-helft de oogen, betrekkelijk rustig wel is waar, maar met in die rust een uitdrukking van droevig te dwalen. Deze uitdrukking komt over-een met die der oogen op een van de vier zelf-portretten van Rembrandt in een der kleine Rembrandt-zaaltjes van het Louvre, dat met den onbedekten kroeskop van oranje haren. Ook in dit - hoewel misschien het fraaiste van de vier, toch niet bizonder fraaye - zelf-portret, die onzekere en niet-gelukkige blik. Denken wij ons nu naast het portret van Hendrickje, het groote, geheel vier-kante, midden-stuk van een | |
[pagina 57]
| |
der kleine zaaltjes met Rembrandts, De vrouw in het bad, en waarop wij ook Hendrickje herkennen als de baadster. Deze vrouw, naakt, maar niet ‘badende’, kijkt, terwijl zij een papier in de rechter hand houdt - om den rechter arm bevindt zich boven den elleboog een armband en een kort lint hangt uit haar kapsel langs haar hals naar voren, het rechter been heeft zij bij de knieën over het linker gelegd, zij is gezeten op haar witte lijf-goed op een rooden bank en achter haar is een andere bank of bed door een goud-bronzen kleed bedekt, de neêrgehurkte oude pédicure is in bruin-zwarte en donker-roode kleeren - deze vrouw, zeggen wij, kijkt - ánders dan de goddelijk-weelderige naakte vrouwen-menigte van Rubens, ánders dan de feest-vierende en gierende herberg-vrouwen van Jan Steen, Van Ostade en Adriaan Brouwer, ánders ook dan de placide matronen van Van der Helst en Frans Hals - deze vrouw kijkt bedrukt en zeer verlegen. Toen ik deze schilderij beschouwde, moest ik, bijna evenzeer als bij de drie óúde vrouwen - met den rooden, met den witten en met den zwarten hoofdkap, te Petersburg - denken: Rembrandt is een man, die veel heeft geschreid. Gaan wij nu, met deze ‘Vrouw in het bad’ in onze verbeelding, in gedachte terug naar Hendrickje's portret van den Salon Carré, - dan is het of wij een verwantschap zien tusschen de nevelen-rijke Hollandsche natuur, het schreyen van Rembrandt en de schoonheids-schemering in zijn werk. Want veel van Rembrandt's werk is een Götterdämmerung. Op het portret van Hendrickje zien wij die zekere kleuren, en kleurenvermenging, dat donkere goud, dat zwart, dat bruin, dat purper, waarin de schilder zijn verrukking heeft gelegd en waarmede hij, door een ontzachlijke poging zijner als grenzenloze | |
[pagina 58]
| |
ziel, dat Hollandsche, dat ‘provinciale’ - in weêrwìl van de historische en van de atmospherische invloeden, die wellicht geen van beiden voordeelig waren in zoo verre als zijn ras niet, even als het Italiaansche, een eeuwenoude cultuur achter zich had en de groote verheffingstoestanden der menschelijke ziel hier minder gemakkelijk tot volkomen doorzichtigheid stegen als in een land met lichtere lucht en helderder hemel - door een ontzachlijke poging zijner rusteloos verlangende ziel heeft hij dat gewestelijke opgevoerd tot het, - naar men bij nadere beschouwing erkennen moet - als een wereld-historische waarde, daarmede in evenwicht, zich voegt tusschen hetgeen na Christus' geboorte de menschheid aan grootste schoonheid heeft voortgebracht. Niet dat het Louvre, in verhouding tot de andere musea, op bizonder mooye Rembrandts zoû kunnen bogen. In de grootere werken, die ik noemde, zijn de qualiteiten van den meester echter voldoende vertegenwoordigd om deze gedachten over zijn werk in 't algemeen, welke ook op zijn hier aanwezig werk van toepassing zijn, te doen rijzen. De Engel of Genius, die op het doek, genaamd De Evangelist Mattheüs, zijn hand zacht legt tegen den rug van Mattheüs, en waarvoor - even als voor de engelen op de beide schilderijen genaamd Abraham's Offer, te Petersburg en te München, weder Titus het model is geweest, - deze engel of jonge-mannengestalte is meer glad, effen, doorzichtig van kleur- en verf-behandeling, bij den ontzachlijk getourmenteerden, met harde, diepe, zware kleur- en verf-behandeling samengestelden man, dien hij raad schijnt te geven. Deze schilderij brengt voor mij in beeld een zelfde thema, als gehoord wordt in Verlaine's delicate liedje: ‘Écoutez la chanson bien douce
Qui ne pleure que pour vous plaire’...
| |
[pagina 59]
| |
Bij deze schilderij wilde ik ook nog graâg het bizonder opmerkelijke doen uitkomen, hoe bij groote kunst de idee of het sentiment van den kunstenaar dikwijls niet alleen de voorstelling maar de geheele factuur beheerscht. De figuur van den evangelist is absoluut anders geschilderd dan de figuur van den jongeling achter hem. De evangelist (of wie het anders moge zijn, laat ons zeggen: de volwassen man op dit doek) geeft niet door houding, gebaar of gelaatsuitdrukking in den zin van gelaats-trekken-spel, maar geeft alléén door zijn geheele wezen, zoo als het daar voor ons komt, te kennen, dat hij een hard ongelukkige en zwaar geplaagde is. Hij geeft dat te kennen door de manier, waarop hij, als een gewoon volwassen man zonder veel gelaats-uitdrukking, geschilderd is. Hij geeft niet zoo zeer te kennen, dat hij, déze mensch, door bizondere levensgevallen, een hard ongelukkige is, maar hij geeft te kennen, dat de mensch door het leven tot een hard ongelukkige, tot een vreeselijk wezen, wordt gemaakt. ‘Wat is de volwassen mensch? - hoe is het type van den volwassen mensch?’ heeft Rembrandt gevraagd, - en ‘dáar, dáar, zóo is de volwassen mensch, - dat wezen, hard en ruig ‘au delà de toute expression’, - dát is ‘de mensch’; - maar een tweede stem komt op, de jeugd naast de volwassenheid, en ‘neen’ antwoordt deze, de liefelijke, zachtaardige, ‘zie naar mij en geloof niet’ (zegt hij tot den man) ‘dat hetgeen gij door uw wezen uitdrukt de waarheid van het leven is’.
Behalve hetgeen in deze grootere doeken is uitgedrukt, vinden wij een zeer bepaald andere praeoccupatie van Rembrandt vertegenwoordigd op de mooye kleinere stukken: de Engel Raphaël Tobias verlatende, de Emmaüsgangers (de echte, niet de slechts | |
[pagina 60]
| |
aan den meester toegeschrevene die, zoo al een, dan toch een zeer zwak Rembrandtiek effect bevatten), twee stukken genaamd Wijsgeer in nagedachte en de Schrijnwerkers-familie. De vier eerst-genoemde hebben een zelfde tint, een zelfde licht, - het is het licht dat op zijn best is uitgedrukt in de schilderij genaamd de Gelijkenis der arbeiders in den wijngaard (in den Ermitage). |
|