Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
[pagina 41]
| |
Macbeth, gespeeld door Eduard Verkade.De voorstelling van Shakespeare's Macbeth, in de vertaling van Jac. van Looy, door Eduard Verkade, in het Concertgebouw, op Dinsdagavond 19 October 1904, was een reeds verdienstelijke proeve. De rol van Macbeth, - de heer Verkade is nog te jong voor die rol. Maar juist, - zoo jong te zijn, nog geen ervaring van het spelen in groote schouwburgen te hebben, - en dan toch zoo veel goede eigenschappen te kunnen toonen, - dat geeft verwachting. Het geheel der voorstelling was al een aardige vondst. Van Looy geeft in zijn Macbeth-vertaling de beschrijving der decoratie, die hij voor dit tooneelspel zoû wenschen. Zoo als de Macbeth-voorstelling, door dat een en dezelfde persoon beurtelings de verschillende rollen speelde, hier teruggebracht was tot iets dat het midden hield tusschen eene tooneel-voorstelling en een voordracht, - zoo waren de door Van Looy bedoelde decoratiën samengetrokken tot een tooneelvoorkomen, dat de doordringende werking, die Van Looy van het decor verwachtte, natuurlijk miste; maar dat toch, ten eerste, een gedistingeerd en aangenaam zaal-toilet was, en, ten tweede, een, voor de geheele voordracht | |
[pagina 42]
| |
geldende, en bij enkele tooneelen sterk geldende, meêdoende kracht had. Eduard Verkade is een jonge man van aanleg en die zich veel geoefend moet hebben. Dat hij zich zelf niet overtrof, vindt zijn oorzaak in zijn jeugd, die zulk eene enorme figuur niet kán begrijpen en belichamen zóo, dat ‘het geniale’ plotseling ontspruit. Het geniale in een tooneelspeler is niets anders dan een begrip van een rol in al haar diepte en in al haar omvang, dermate, dat het leven van den tooneelspeler één wordt met het door den auteur bedoelde leven, en de tooneelspeler werkelijk zijn creatie in de plaats van zijn eigen leven weet te stellen. Het geniale kan niet door oefening en schikking verkregen worden. Maar door oefening en schikking kan iets worden bereikt, waarin, zoo het volledige begrip der rol aanwezig is, het geniale gemakkelijk ontbot. De aanwezigheid of afwezigheid van genialiteit bij een jongen tooneelspeler kan niet geconstateerd worden dan uit een rol, die zijn verstand en zijn gevoel door en door begrijpen. Verkade moet dus ook nog eens een jeugdiger en gemakkelijker rol spelen. Het kan er daarom toch wel een mooie zijn.
Bijwijlen had de oefening der talrijk voorhanden vermogens en eigenschappen bij Verkade zulk een fraaie uitkomst bereikt, dat het geniale er om zoo te zeggen reeds boven zweefde. Dit was het dolk-gezicht, in het eerste tooneel van het tweede bedrijf, en het tooneel der slaapwandelende lady Macbeth, in het eerste tooneel van het vijfde bedrijf. Dit laatste althans wat den spreektoon betreft. Het extatisch, half waanzinnig, lachende, in de gelaatsuitdrukking van lady Macbeth, zoowel in haar eerste als in haar latere | |
[pagina 43]
| |
passages, scheen mij zonder leven bij den tooneelspeler te zijn gebleven.
Wat nu het door de natuurlijke vermogens en eigenschappen, - een fraaien kop, een sterke en geluid-rijke stem, een goed geproportioneerde en bewegelijke gestalte, goeden smaak voor stof, kleur en snit in kleeding en omgeving, een sterk geheugen, - wat het door al die gegevens en door de oefening verkregen resultaat aangaat, zoo als de voorstelling het ons deed zien, dit: De heer Verkade moet zich nog meer oefenen, nog meer elk deel van het kunstwerk afzonderlijk en in kleinigheden bestudeeren. Zijn grime was verdienstelijk, maar vertoonde meer de afbeelding van een idealen jongen tooneelspeler dan van den veel ouderen Macbeth, - deze bizonderheid kwam trouwens voort uit de samensmelting van voordraag- en tooneelspeelkunst, die hij te zien gaf, maar doet dan ook een zwakheid van deze methode uitkomen. Zijn gebaar was nu en dan kinderachtig of verliep in het doodsche. Het gebaar werd dan begonnen, maar verflauwde voorbarig en was dan slechts de schets, zoo niet de parodie, van een gebaar. Ook de handen, de volvoerders der gebaren, waren onverzorgd.
De spreek- en speelwijze van den jongen kunstenaar was, in haar geheel, traditioneel. Men herkende in hem de beste voorbeelden van het Hollandsch Tooneel van den laatsten tijd. Deden zijn hoofdwendingen, in oogenblikken van heftige gemoedsbeweging, het oprijzen van het hoofd als te midden van schokkend gepeins een onverwacht bezoeker wordt aangekondigd, zijn wenkbauwfronsingen met neêrgebogen hoofd als de wroeging hem kwelt, zijn onbewegelijk kijken met opengespalkte oogen als schrik-visioenen hem ver- | |
[pagina 44]
| |
schijnen, - deden al deze onderdeelen denken aan het allerbeste, waarbij men in Holland ter schole kan gaan, - de spréékwijze verliep een enkele maal in een werktuigelijk volgen van den bekenden declamatietoon, - van den ouden stijl, die zijn voordeelen heeft boven een al te groote ongebondenheid, maar die aanhoudend dan toch met een frisschen eigen toon van den speler vermengd moet zijn. En in de groote woede-scène aan het feestmaal was de heer Verkade zijn stem niet meester.
Wij hebben hier te doen met een kunstenaar met goede vermogens, en die door oefening reeds iets, dat in ernst ‘kunst’ genoemd kan worden, verkregen heeft. Laat ik nogmaals wijzen op den spreektoon der slaapwandelende lady Macbeth, vooral op haar zuchten aan het eind, - een voortreffelijk stukje. - Een kunstenaar, met goeden tongval en zoovele andere, door mij nog niet genoemde voordeelen meer, zoo als de heer Verkade tot nu toe van zich gemaakt heeft, is te verkiezen boven een ordinairen speler, die nu en dan iets opvliegends of buitensporigs heeft met een valschen schijn van genialiteit. Langs den weg van zorgzame studie nu, zou Verkade moeten voortgaan. Hij zou internationaal moeten studeeren en, zoo hij 't wellicht reeds deed, dan mèer dan tot nu toe. Een groote Hollandsche tooneel-stijl bestaat niet. Wij hebben onderscheidene goede talenten en enkele, door de mate hunner genialiteit, groote tooneelspelers. Iemand, die door oefening tot de beste kunst wil komen, heeft daaraan niet genoeg. De traditie bij de goede talenten is onvoldoende als voorbeeld en anderer genialiteit laat zich niet door navolging veroveren. Verkade, die mij toescheen noch invloeden van het Théâtre Français noch van de kleinere moderne | |
[pagina 45]
| |
Parijsche tooneelen (Théâtre Libre, l'Oeuvre en andere) te hebben ondervonden, moet zich daarmede en ook met den Engelschen tooneel-stijl meer vertrouwd maken. Het van Holland door hem geleerde kan hem dan toch ook nog baten. Laat hij zich zelf een breede, een weidsche tooneelopvoeding geven. Iemand, die door oefening het reeds zóo ver heeft gebracht, kan een schoone toekomst wachten. Onze jonge schilders en beeldhouwers trekken immers ook naar Italië en Spanje. Verlaat hij ons als de reeds goed toegeruste die hij is, - wij zien hem rijker, beter weêr. |
|