Verzamelde opstellen. Bundel 9. Rembrandt-bundel
(1906)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
[pagina 93]
| |
De schilderijen door Rembrandt te St. Petersburg.
| |
[pagina 94]
| |
1654Ga naar voetnoot1), 2 van grijsaards, van 1662 en 1666Ga naar voetnoot2) en Rembrandt met korte haren, van 1645Ga naar voetnoot3), gerekend kunnen worden) Fantasiën (waarbij ik de Minerva, van 1655Ga naar voetnoot4) de beide stukken, genaamd Jonge vrouw aan haar toilettafel (dat van 1637-38 en dat van 1654Ga naar voetnoot5), en de Vloerveegster. Zonderen wij de Susanna (een onderwerp door Rembrandt, dat elders in betere voorstelling en betere behandeling wordt gevonden), de Verzoening van David en Absalon, den Val van Haman en Hanna en Samuel, uit, dan blijven er dus achttien werken over om te bekijken: vier Oud- en Nieuw-Testamentische, tien persoons-afbeeldingen en vier fantasiën. Van de vier Oud- of Nieuw-Testamentische werken is misschien de schilderij, voorstellende de Gelijkenis der Arbeiders in den Wijngaard, het mooist. Zoowel voor De Heilige Familie, als voor de Bloedige rok van Joseph, heeft als model een persoon gezeten, die tot Rembrandt's huiselijk leven behoorde, - of nu wijl de voorstelling der Arbeiders in den Wijngaard op zich zelf een meer huiselijk tafereel vormt, Rembrandt dáarin toch nog meer intimiteit heeft uitgesproken, is niet te bepalen; zéker is, dat de kat, die op den vloer speelt bij de arbeiders, en de vogelkooi, die aan den zolder hangt (beide wel naar zeer intieme modellen uit Rembbandt's eigen huis), hun hoedanigheid als schilderwerk, die zij ook aan deze intimiteit verschuldigd zijn, aan de overige deelen der voorstelling hebben medegedeeld. Sommige Oud- of Nieuw-Testamentische voorstel- | |
[pagina 95]
| |
lingen uit Rembrandt's midden-periode hebben - in vergelijking met zijn ander werk - een Italiaanschen schijn in hun karakter, zoo als ook sommige werken uit het eerste tijdperk. Bij voorbeeld Abraham, die de Engelen ontvangt, het Ermitage-schilderij (integen-stelling tot de ets, die het zelfde onderwerp in andere voorstelling geeft en geheel bij R's ander, meer volstrekt Hollandsch, werk behoort). Het zijn de Bijbelsche tafereelen, die Rembrandt tot Hollandsche burgerlijke binnen-huis-scènes heeft gemaakt, waarin hij het meest zich zelf is geweest. Zoo ook hier. In de kamer, aan een tafel, is de Heer met een schrijver, die de arbeiders uitbetaalt. De andere arbeiders staan daar achter. De schilder heeft zich doordrongen van den geest der parabel en dezen uitgedrukt in den algemeenen warmen bruinen toon der schilderij, die de verschillende bijzondere kleuren met elkaar verbindt in de stille en klare compositie. In de Heilige Familie, waarvan het ontwerp in het bezit is van den schilder Bonnat te Parijs, voor welker Madonna Hendrickje Stoffels, Rembrandt's tweede levensgezellin, het model zoû zijn geweest, en waarvan de voorstelling van het engeltjes-groepje in den boevenhoek links van den toeschouwer, geïnspireerd zoû zijn door een gravure naar Dominichino's Communie van den H. Hieronymus in het Vatikaan (behalve de gelaatsuitdrukking der engeltjes!) - vinden wij een zelfden aard als in de schilderij van de Arbeiders in den Wijngaard. Het is de echte geest van Rembrandt. Het is het leelijke zoo mooi te maken, dat het prachtig wordt ofschoon het bij eersten aanblik leelijk blijft schijnen. Zijn de werken der Italiaansche en Spaansche scholen te vergelijken bij chrysanthemums en orchidaeën, de werken van Rembrandt zijn als tulpen en rozen, maar | |
[pagina 96]
| |
van een zoo mooie soort, dat zij nergens elders zoo voorkomen en in zuivere schoonheidswaarde die eerstgenoemde bloemen evenaren. Het mooiste op deze kleine schilderij is de figuur der moeder, Hendrickje, zooals zij het boek, waarin zij aan 't lezen was, met de eene hand onder het boek door en met de vingertoppen weêr naar boven tegen de bladzijden gehouden, liggen laat, om, met de andere hand het wiegekleed opheffend, eens naar het kindje in de wieg te kijken. De man staat intusschen zijn timmermanswerk te doen meer achter in het vertrek, dat het gewone verblijf eener arme familie realistisch voorstelt, terwijl de engeltjes boven in den hoek zweven, zonder de opmerkzaamheid van den timmerman en zijn vrouw te trekken. Het heerlijke, het ‘heilige’ bevindt zich in den toon der schilderij. Ongelukkig zijn onderscheidene Ermitage-Rembrandt's achter glas moeten gezet worden en is het daarom een quaestie van langdurige beschouwing om bij die werken, door alle weêrspiegeling heen, den toon gewaar te worden. Van De bloedige rok van Joseph en Abraham, die de Engelen ontvangt kan ik weinig zeggen, na de beschouwing der origineelen Michel begrijpende, die meent dat de uitvoering voor den meester niets merkwaardigs heeft en bijna met Waagen de echtheid van het eerst-genoemde doek betwijfelende. Over den aard van het model der schilderij, genaamd Sobiesky of de Poolsche edelman, zijn de meeningen verschillend. In den grooten Bode, het deel van omstreeks 1898, wordt deze nog een ‘Slavisch vorst’ genoemd. Toch kan men, na de bestudeering van het stuk, niet anders dan de beschouwing | |
[pagina 97]
| |
van Michel en ValentinerGa naar voetnoot1) deelen, welke laatste op historisch-archaeologische gronden, - onderdeelen van het kostuum en de sieraden betreffend - en welke eerste op grond van het uiterlijk van den voorgestelde zelf, deze figuur voor een gewoon aangekleed model houdt. Bode beweert dat men trotsche trekken, zooals van dezen Slavischen prins, ook nu nog bij den Peterburgschen adel aantreft. Hoe is het mogelijk! De trekken van dezen man met bult-neus, week open mond, slappe, versch geschoren, ordinaire wangen, die niet de gewoonte van geschoren te worden schijnen gehad te hebben, grove ooren en verderen groven hoofdbouw, deze trekken zijn niet trotsch, al kijkt hij den beschouwer aan met een zekere vasthoudendheid van blik. Het is overigens een krachtige, stout gedane schilderij.
Bij de zes portretten van oude vrouwen, zijn er drie, die bij elkaâr behooren, alle drie van 1654, en voorstellende één eene oude vrouw met zwarte hoofdkap, één eene met witte en één eene met roode kap. Het is voor die met de zwarte kap, dat ik mijn voorkeur heb. De zwarte hoofdkap omgeeft het aangezicht aan alle zijden. Om schouders en boven-armen der in eene houding, welke eene vereeniging van rust en gebogenheid voorstelt, nedergezeten gestalte, een mat-bruine doek, waaronder arm-mouwen van donker rood-bruin uitkomen. Een wit hoofdkapje onder de groote zwarte kap, een witte doek, die in tweeën over de borst afhangt boven een nog even zichtbaar rood borstdoekje. Gezeten in een ordinairen houten armstoel met houten leuningen, de handen rustig over elkaâr heen gehouden op den schoot, vertoont deze vrouwe-afbeel- | |
[pagina 98]
| |
ding, in houding, uitdrukking en toon, een van Rembrandt's meesterwerken (no. 805 van den Ermitagecatalogus). De treurigheid, die wij in het portret van Titus (de ‘Minerva’ of ‘Pallas’) aantreffen, vinden wij hier weder. Maar nu de treurigheid in vereeniging met den avond van het leven. Deze schilderij stelt voor een stillen, plechtigen, droevigen levens-avond. De bruine tint van den achtergrond, die om de vrouw heen is, een zeer droevig vaalbruin, waar nauwelijks een weinig licht door schemert, zoodat haar schaduw er nog in te onderscheiden is, vormt als een nis van treurigheid om de gestalte heen. Daarin is zij gezeten met de donkere kap, die zich aan alle zijden om haar aangezicht heen heeft gerond. Zij houdt het hoofd een weinig ter zijde gebogen en de handen nog rustig over elkaâr en liefkoost met die houding nog hare gedachte, die toch slechts treurigheid is. Tusschen de deelen van het aangezicht, die allen oud zijn, de wangen, het voorhoofd, den mond met de oude roode lippen, de kin, kijken de oogen in gedachte. De mond is gesloten. De lippenlijn is rustig. Er is geen bitterheid, maar verdriet. De oogen kijken zoo droevig. Zij zien van uit het gelaat dat den adel zijner jeugd heeft behouden, en moeten treurig erkennen geen spoor van geluk meer te zien. Een diepe droefheid is in den toon van alle tinten samen, de zwarte hoofdkap, die haar schaduw afgeeft op het gelaat, dat in het licht is, het bruin der bovenlijfkleederen en het zwarte van de rok, en is als de uitstraling van de treurigheid der ziel, die deze vormen wedergeven. Een groot deel der kunst van Rembrandt zelf, van wat de Franschman noemt ‘le clair-obscur’, de Duitscher het ‘helldunkel’, - de weemoed van het gemoed, | |
[pagina 99]
| |
die het eigenlijke van Rembrandt's meest eigenaardige kleur is, - is in deze figuur verbeeld. Het is een zeer mooi stuk.
Van de Fantasiën uit deze tweede periode heeft de zoogenaamde Minerva mij het meest getroffen. De benaming Minerva behoort misschien tot de naïeve titels die de classificeering van schilderijen in catalogi noodig maakt. ‘Het Gorgonen-hoofd op het schild, de uil als versiering van den helm en de lange lokken, toonen dat het een Minerva is’, zegt Bode in zijn ‘Studiën’ van 1883. Van Valentiner krijgen wij de mededeeling, dat het schild van deze Minerva, een belangrijk stuk uit Rembrandt's inboedel, door Quinten Massys zoû zijn gesmeed, maar vooral deze belangrijke, dat Titus, Rembrandt's zoon, het model voor deze Minerva is geweest. Inderdaad, die het stuk ziet, herkent onmiddellijk Titus, van wien Rembrandt onderscheidene prachtige afbeeldingen heeft gemaakt. En het lijkt in 't minst niet op een vrouwen-afbeelding, ook niet op die eener wat mannelijke vrouw. Maar het moet Minerva blijven heeten; het is trouwens niet geheel onmogelijk, dat Rembrandt zelf er dezen naam aan heeft gegeven. Het stuk heeft eenigszins geleden. Het ronde schild is zoo zwart geworden, dat van den zwaren ketting, waarmeê 't aan den arm is bevestigd, en van het met slangen omwonden Medusa-hoofd, dat er op is afgebeeld, nauwelijks iets meer is te onderscheiden. Maar het harnas, de helm, de roode doek en het gelaat zijn goed gebleven. De figuur is met de rechterzijde naar den toeschouwer gewend, het gezicht en trois quarts, en houdt in de geschoeide rechterhand, die in duister is, een lans. Zij draagt een prachtig gevormden gulden | |
[pagina 100]
| |
helm, met hoog boven-stuk, dat den uil voorstelt, binnen de achter-omkleeding van rood gekarteld doek, en met een laag nekstuk, in den vorm van een halve klok. Een lange, krullende donker-bruine haarlok hangt voor het oor langs den helm heen tot op de roode sjerp. De uitdrukking is de melancholieke uitdrukking van Titus, door Rembrandt meer dan eens wonder-mooi weêrgegeven. Reeds door den vorm van de overstekende helmkap valt een somberheids-schijn over het gelaat. De neus staat recht neder, de mond heeft het begin van een zich niet doorzettenden droevigen lach. Het kan bijna geen lach, ook geen droevige, meer genoemd worden. Onder het nederstarend oog schijnt het voor de mond-uitdrukking reeds vast te staan, dat de somberheid van het leven onoverkomelijk is. Magnifiek is deze uitdrukking van jongelings-melancholie hier. Het sombere in het jeugdige, deze geheel bijzondere gemoedsgesteldheid in de menschheid, is zoo goed wedergegeven. Groot zijn de donkere, donker-bruine oogen onder den vooruit-stekenden helmrand. Het eene oog, aan de van den toeschouwer afgewende rechterzijde, is even te zien naast de neuslijn, het andere oog staat vol tegenover den toeschouwer open. Het ziet vol-uit vooruit, half nederwaarts, en heeft den droomerigen blik van een, die niet naar iets buiten zich kijkt, maar zijn gedachte ziet. En deze behelst het inzicht van de waarheid der treurigheid voor dit persoonlijke leven. Deze schilderij, van omstreeks 1655, is buitengewoon mooi van toon. Het is een der enkele werken van Rembrandt, met min of meer Italiaanschen schijn, die tot zijn beste werken gerekend kunnen worden, omdat hij hier met dat classicistische of Italiaansche element, de hem eigene kleuren heeft vereenigd. Het gelaat is | |
[pagina 101]
| |
licht rood-bruin van tint, de oogen groot, donkerbruin, de lippen somber rood. Het harnas en de helm zijn staalkleurig en donker verguld, met zware glansen, blauwig ijskleurig. Donker bloed-rood is het rood van de sjerp of doek. Ziet de blanke en licht-groene lente-gestalte der Flora van 1634 mij nog uit de verte aan, de sombere rood-en-bruine Titus(-Minerva) hangt als herfststuk tegenover mij.
Het kleine Vloerveegstertje behoort ook tot de goede stukken uit het midden-leven, echter niet tot de beste. Het is vooral aardig om de houding van het kind om haar bezem heen, die de hoofdzaak van haar leven is.
De beide stukken, ieder toonend een Jonge vrouw aan de toilettafel, dat van 1637-38 en dat van 1654, zijn interessant. Beide jonge vrouwen dragen rood-achtige japonnen. De eene is precies in de zelfde houding als de vrouw op de bekende schilderij, die zoo lang (ten onrechte) genoemd is Burgemeester Pancras en zijn vrouw, waar de man gereed staat om zijn vrouw een nieuwe paarlenrij aan te geven, terwijl de vrouw een nieuw aangedane oorbel in haar spiegeltje beziet. De schuine blik, in omgekeerde richting dan waarheen het hoofd is gewend, die den spiegel moet bereiken, om het effect van het nieuwe sieraad te bespeuren, is aardig. De gelaatsuitdrukking is anders niet bijzonder krachtig aangegeven. De vrouw is blond, met open voorhoofd. De houding der handen, beide open aan het oor, met de handpalmen naar den toeschouwer, die voorzichtig de teêre oorbel omgeven, is goed, en zoo ook de mooye steen-roode japon met den breeden lichtkleurigen doek langs den blanken hals. | |
[pagina 102]
| |
De andere jonge vrouw aan de toilettafel is minder gelukkig. Zij beziet zich in den spiegel, terwijl een oude vrouw op den achtergrond haar iets schijnt toe te voegen. Het is een aardig kopje en terwijl de eerstgenoemde vrouw met een kalm en scherp welbehagen in de uitdrukking van oogen en mond haar nieuwe sieraad ziet, kenmerkt de laatstgenoemde zich door een soort teleurstelling, dat een mooi snoetje als het hare toch in de wereld niet meer heeft gegeven dan het leven, waartoe zij het heeft gebracht, en niet eens vandaag of gisteren het bepaalde heeft kunnen teweeg brengen van haar man of broeder tot het doen of nalaten van iets te bewegen. |
|