Verzamelde opstellen. Bundel 8
(1905)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
[pagina 107]
| |
Voordrachten van Mevrouw Titia van Looy-Van Gelder.Voor de afdeeling 's-Gravenhage van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ is mevrouw Titia van Looy-Van Gelder op getreden met de voordracht van gedichten van Hooft, Van Looy, Kloos en Gorter. Misschien mag dit optreden beschouwd worden als het begin der her-betreding van den aanvankelijk door mevrouw Van Looy gekozen loopbaan, en mogen enkele indrukken, onlangs van het talent dezer kunstenares ontvangen, hier een plaats vinden. Ik was nog nimmer in de gelegenheid mevrouw Van Looy in een groote zaal te hooren. Wanneer een zaal echter goed gebouwd is, moet zéer fijne en zachte kunst, - om 't even of die viool- of harpspel, zang of declamatie is - er even goed als in een kleinere ruimte tot haar recht komen, hoewel hierbij natuurlijk niet aan buitengewoon groote zalen gedacht wordt. Ik hoorde mevrouw Van Looy, het vorig jaar, op een avond, in kamers van gewonen omvang. Zij gaf gedichten van Hooft, Vondel, Gorter, Kloos, Lafontaine, Van Looy en Poë. Wat mevrouw Van Looy gaf, was: kunst. Het was niet declamatie met gebaren, het was zuivere zeggingskunst. En als zoodanig was de voordracht geheel vrij, niet alleen van het wel bekende, ouderwetsche, doode | |
[pagina 108]
| |
gedreun, waarin zoo lang achttiende- en begin-negentiende-eeuwsche dichters op onze tooneelen werden uitgegalmd; maar ook van de oppervlakkige, coquette versieringen, die, dikwijls, goede, in nieuwen stijl opgeleidde, diseuses in hun voordracht aanbrengen. In juist behoorlijke mate vond men in de voordracht van mevrouw Van Looy het persoonlijke element en de goede school, haar door haar opleiding te Parijs en te Amsterdam bijgebracht, vereenigd. Wat mevrouw Van Looy gaf, kon genoemd worden: kunst, in de eenigszins exclusieve beteekenis van het woord. Er wordt mede bedoeld, dat mevrouw Van Looy blijkbaar het voor te dragen kunstwerk leest, herleest en haar geest laat binnendringen tot zij het geheel doorvoeld heeft en het dus haar geestelijk eigendom is geworden. Daarná begint zij zich, waarschijnlijk, in de voordracht te oefenen, op die wijze allengs een nieuw kunstwerk makend, waartoe het eerste als grondslag dient, een nieuw kunstwerk, haar voordracht van een bepaald gedicht namelijk. Dat mevrouw Van Looy er in slaagt op die wijze iets voort te brengen, dat persoonlijke kunst is, blijkt uit de verschillen in de voordracht van verschillende gedichten. Gedichten van verschillenden maat en van verschillenden inhoud zullen natuurlijk ieder anders worden gezegd, maar bij de voordracht van mevrouw Van Looy gaat dit verschil dieper dan de eigenaardigheden, die de uiterlijke kenmerken van het gedicht van zelf medebrengen. Een gedicht in korten maat wordt niet alleen anders dan een in langen maat uitgesproken, en een vroolijk anders dan een neêrslachtig, maar mevrouw Van Looy maakt tot haar eigendom en geeft in haar persoonlijk kunstwerk weder: den stijl van het oorspronkelijke kunstwerk. Zoodat in het spreken van de kunstenares bij een zeventiende-eeuwsch werk zeven- | |
[pagina 109]
| |
tiende-eeuwsch dichter-gevoel, en bij een negentiendeeeuwsch ook negentiende-eeuwsch sentiment wordt gevonden. Dat noem ik een kunstwerk er van maken: elke voordracht afzonderlijk en afgerond en, als een los geheel, tot in zijn diepste bestand-deelen anders van aard dan de overige.
Kenmerkend voor het talent van mevrouw Van Looy scheen mij, dat zij, dien avond, Hooft, Lafontaine en Gorter bij uitstek goed deed. Bij de voordracht der ‘Eva’ van Kloos scheen het mij, dat haar opvatting van het geval of van de voorstelling der bij het lijk van Abel treurende moeder, in haar kunstwerk gezegevierd had over het streven naar een den oorspronkelijken stijl wedergevende voordracht. Het gedicht werd gegeven in één toon, en die was een doffe, tragische toon, terwijl, naar mij voorkomt, de stijl van het gedicht zelf zich kenmerkt door hartstochtelijkheid en zeer varieerende klank-expressie. De opvatting in de voordracht was dus hier de opvatting van het geval, het hopelooze, fatale, tragische, doffe, van de moeder der menschheid neêrvallend op het lijk van haar zoon en niet de wedergeving juist van den stijl, waarin het geval behandeld is door den dichter. De voordracht was de melodie, die de declamatrice van het geval maakte, en daarin werden de woorden van den dichter gezegd; terwijl anders de melodie, door den dichter zelf aan het geval gegeven, op nieuw door de kunstenares, zij 't dan natuurlijk door 't element harer persoonlijkheid gevarieerd, wordt gegeven. Zeer opmerkelijk was haar Hooft: ‘Amaryl, de deken sacht....’ - ‘Diana soo ghij kunt overwinnen...’ en ‘Schoon Prinsenoogh, gewoon te flonkren....’ Hooft, Lafontaine en Gorter pasten zoo goed in den | |
[pagina 110]
| |
soberen stijl der voordraagster. De handen eenvoudig nederhangend even over elkaar gehouden of, bijna geheel terzijde, los afhangend, was het alleen het orgaan der stem, dat de gedichten deed herleven. In Hooft vindt men juist de vereeniging van het in zekeren zin classieke mèt dat eenvoudig gevoelige dat ook zeer ‘modern’ is, die de twee voornaamste bestand-deelen zijn der voordracht-kunst zelve van mevrouw Van Looy. Moeilijk kan een voordrager zich een gedicht meer assimileeren dan mevrouw Van Looy 't zich b.v. ‘Schoon Prinsenoogh’ had gedaan. Wij hoorden de stem der voordraagster deze ‘Klaghte’ inzetten: ‘Schoon Prinsenoogh, gewoon te flonkren
Met zuiver' hemelvlam! Kan ook
De grimmigheit u dan verdonkren
En smetten met een aerdschen rook?
Wat toght verleert die glinsterlichten
Hunn' zoeten swier,
Om liever brandt van Mars te stichten,
Dan Venus vier?’
Men weet, het is de klacht der ‘Prinsesse van Oranje’ over het gevaar, dat haar gemaal loopt in ‘'t Oorlogh voor 's-Hartogenbos.’ De Prinses vergelijkt aldoor de genoegens van den omgang met haar, met het geweld der gevechten, waaraan de Prins nu deelneemt. De modulaties van dit in zeer hoogen, te gelijk sterken en teederen, toon geschreven gedicht, vonden wij in de voordracht weder. Men hoorde het klaaglied groeien en al heftiger worden van strophe tot strophe, tot het toppunt bereikt was in de bekende regels: ‘Want ick mij elckmaels voel bezeeren,
Als van een punt,
Die denk: op 't hoofd met witte veeren
Was dat gemunt.’
| |
[pagina 111]
| |
Daarna wordt de vorige toon weêr hernomen tot het einde, waar de Prinses verzoekt meê ten strijde te mogen trekken.
In de gedichten van Hooft, ‘Amaryl’ en ‘Diana’, door mevrouw Van Looy vóór deze ‘Klaghte’ gezegd, had ik reeds dè kracht meenen op te merken, waarmee de kunstenares de plastische deelen der gedichten, - in een van deze twee b.v. den maneschijn, - doet herleven. Maar verrassend was dit nog meer in een vers van Gorter, ‘Water’. Oogenschijnlijk missen geen gedichten meer dan die uit Gorters tweede periode, uit den bundel ‘Verzen’, de eigenschappen, die voor declamatie gewenscht zijn. Geen vaste cadans, maar vrij rhythme; geen volzinnen, samengesteld volgens de regelen der Nederlandsche taal, eigenlijk in 't geheel geen volzinnen. Maar woorden, woorden, woorden, bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden. En zelfs zijn deze niet bekend en gebruikelijk, maar voor een groot deel door den dichter nieuw gemaakt. Menig Nederlandsch taalkundige - 't zij gezegd zonder oneerbiedigheid voor de eerwaardige wetenschap der taalkunde - heeft deze verzen uren lang bestudeerd zonder den zin er van machtig te kunnen worden, om ze daarna afkeurend weg te leggen. En juist schijnt iets, dat opgezegd of gedeclameerd moet worden, de eigenschap der duidelijkheid in dubbele mate te moeten bezitten! Toch heeft mevrouw Van Looy den taalkundige in 't ongelijk gesteld en deze moeilijkheid zoo zeer overwonnen, dat het gedicht haar declamatie niet onduidelijk maakte, maar, omgekeerd, de declamatie diende om het gedicht te verduidelijken: | |
[pagina 112]
| |
‘Daar ligt dat water - dat schitterende water.
Zie hoe het schittert, het schitterspreekt schittertrompettert in de lucht
in de donzige gonzige fijne satijne lucht
dat droogzilvere opzwemmende water....’
Mevrouw Van Looy heeft zich dit schijnbaar tot voordracht geheel ongeschikte gedicht eigen gemaakt en hiermede een nieuwe en moderne afdeeling der voordraag-kunst geïnaugureerd. Wie bij het lezen dit gedicht niet begrepen heeft, zal het begrijpen na de voordracht. Dit vers, bijna louter uit plastiek, uit op zekere wijze bezielde plastiek, bestaande, heeft de voordraagster op zulk een toon gezegd, dat het als een schilderij van kleur voor ons werd uitgeworpen in de kamer. Door de woorden der declamatie zagen wij het waterlandschap, zoo scherp uitgedrukt als de dichter het heeft willen toon en.
Door deze voorbeelden alleen reeds - de stukken van Hooft en Gorter - heeft mevrouw Van Looy, die zich toch zoo weinig heeft laten hooren en dus betrekkelijk weinig practische ervaring maar kan hebben - getoond, de hoedanigheden harer houding, stem en uitspraak voor 't oogenblik buiten bespreking gelaten - een goede school en waarschijnlijk veel afzonderlijke oefening achter zich, en een fijn talent tot haar beschikking te hebben, - zoo dat wij met belangstelling naar herhalingen van haar optreden kunnen uitzien. |
|