Verzamelde opstellen. Bundel 8
(1905)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
[pagina 73]
| |
Een monument voor Emile Zola.Het zijn twee redenen, twee eigenschappen van den overledene, waarom men den persoon van Emile Zola door een gedenkteeken wil eeren, - zijn kunstenaarschap èn het prachtige karakter dat hij, in een andere dan de kunstsfeer, tijdens de Dreyfus-zaak ontplooide. Zijn kunstenaarschap. Er is geen reden om te verzwijgen dat althans bij een enkelen onderteekenaar van het rondschrijven, waarin steun gevraagd wordt voor het gedenkteeken, en bij sommigen van diens kunstbroeders, een kleine terugslag heeft plaats gehad in de waardeering van Zola's talent. Men is zich gaan afvragen of De Balzac, Goethe, of Shelley, of Tennyson, of anderen nog, of onze Beets ook en onze Potgieter, niet betere kunstenaars dan Zola waren, en of, wat het land van den wereldschrijver zelf en in zijn eigen tijd aangaat, zijn kameraden Flaubert, De Goncourt of Daudet hem soms niet overtroffen, en of de gelijktijdig levende Fransche dichtersgroep: Mallarmé, De Régnier en de hunnen, niet kunstoverleveringen handhaafden, zij 't met weinig vruchtbaarheid, die tot een boven dat van Zola verheven kunstbegrip behoorden. Er is dus bij sommigen een kleine wankeling in hun meening betreffende Zola geweest, maar waarop was dit een terugslag? Dit was niet: inzien dat Zola toch | |
[pagina 74]
| |
eigenlijk zoo'n groot kunstenaar niet was, maar dit was slechts een kleine terugslag op de volstrekte, onbegrensde bewondering, welke wij, in den heerlijken roes onzer jeugd, den toenmalìgen prins der Europeesche letteren toedroegen. Nú zijn wij wijzer geworden, nú erkennen wij dat Zola, ‘de eenige’ niet is en niet was, maar nu, even als toen, blijft Zola voor ons de kunstenaar aan wien wij véel te danken hebben en een der machtigste figuren van de negentiende eeuw.
Het was niet alleen zijn krachtige en veelvuldige kunst, die ons in Zola aantrok, maar ook zijn ijveren voor de letterkundige kunst en de stout uitgesproken meeningen, waarmede hij in zijne critieken de verschijning zijner kunstwerken begeleidde. Wij kenden geen ander, die zoo voortdurend en zoo open schreef, en zoo geestdriftig als hij. ‘N'est ce donc rien,’ zoo hoorden wij hem uitroepen, ‘la passion qui flambe, la passion, qui tient le caeur chaud!’ - Hij was het, die ons aanvuurde en ons tot moedig willen, tot groote pogingen in de kunst opstookte.
Wanneer wij op onze jeugdjaren, op den tijd van ons gemeenzaam en ononderbroken verkeer met Zola's werken, terugdenken, ontwaren wij zoo een onafzienbare menigte figuren en tafereelen, dat het eerst moeilijk is te onderscheiden wat daarvan ons het best is bijgebleven. Zola schreef: Nana, l'Assommoir, La Terre, La Débàcle, La Curée, Germinal, en andere forsche, kleurige werken. Hij gaf ons geheel Frankrijk, in al de verscheidenheid van zijn voorkomen, weêr. Hij toonde ons de straten en de binnenhuizen, de kaden en de parken van Parijs, de schouwburgen, de winkels, de paleizen en de herbergen, en nadat hij ons de stads-bevolking voor oogen had gebracht, menschen van alle soort en stand en levenswijze, nage- | |
[pagina 75]
| |
gaan in alle levens-lotgevallen, van de geboorte tot den dood - voerde hij ons naar buiten, naar het platteland, naar de boeren en de mijnwerkers, of naar de soldaten op het rampzalige slagveld van Sedan. Hij deed ons zijn land kennen, met alle neigingen, hartstochten, zeden en gewoonten der menschen, in al de verschillen van het uiterlijke, dat de wisseling van jaargetijden en weersgesteldheden aan de pleinen en bruggen, de bosschen en akkers gaf, de verschillen van het uiterlijke, dat, ze zwijgend omgevend maar toch één met hun leven, het bestaan van alle die figuren omkaderde, van den winkelbediende af met weinig of niets begonnen, zich langzaam aan een paleis naar zijnen aard scheppend in Au Bonheur des Dames, tot den kleinen advocaat uit de provinciestad toe, wiens vermogens hem tot eersten minister van keizer Napoleon III verhieven, in Son Excellence Eugène Rougon.
Hoe duidelijk beeldde hij ons dat alles af, hoe levendig bracht hij dat alles in onze tegenwoordigheid, - zoowel de grappige burgermans- en boerenbruiloften in l'Assommoir en La Terre, als het stille, oude, witte paard onder in de mijngangen van Germinal, zoowel het zeestrand en de afgelegen woning dier enkele samenwonenden in La Joie de vivre, waar toch zoo droevig de kruising der neigingen van menschen tot elkaar nog levensmislukking te weeg bracht, als de weelderige toiletkamer van Renée Saccard in La Curée, waar het verwijfde weelde-leven zijn misdaad beging terwijl de melodieën der walsmuziek uit de balzaal daar beneden, kwamen uitsterven tusschen de zware draperieën.
Maar niet alleen de sombere ellende en de tragische grootheid, die hij zag in het menschenleven, beschreef deze zeer vruchtbare leerling van De Balzac, die den schoonen rhythmus en de diepe psychologische wen- | |
[pagina 76]
| |
dingen zijns meesters wel is waar miste, maar dien meester daarentegen in kleurig voorstellingsvermogen en vastheid van compositie overtrof. Niet alleen toonde hij ons, zooals in La Fortune des Rougon, het geknoei der listigheden van kleinsteedsche menschen met felle eerzucht-begeerten. Niet alleen bood hij ons de stillevens in de stadswijken, de ‘kaas- en de groentensymphonieën’ in Le Ventre de Paris; niet alleen liet hij, naast de onzichtbare vlammen van wanhopige hartstochten, de roode vlammen spelen van het brandend huis, dat het spel dier hartstochten omgaf, in La conquète de Plassans of stelde in La Bête humaine de roodbehangen kamers voor ons open, waar de misdaad het menschenbloed vloeien deed. Neen, naast den somberen ziener, naast den zwaarmoedigen afbeelder van het wriemelende stads-gedoe der dicht bevolkte straten, naast den krachtigen en inhoud-rijken ten-toon-steller van platte-landschen en groot-stëedschen hartstocht, misdaad en ellende, - leefde in denzelfden man een ander wezen, een wezen, waarvan de oorsprong, om zoo te zeggen, dagteekende uit Zola's eerste jeugd, uit den tijd vóór hij zelf Parijs, en het leven in armoede daar, had leeren kennen. Het is de teedere minnaar van maagdelijkheid, van schroomvallige en delicate genegenheden, en de opgetogen bewonderaar van de groote, ongerepte natuur, van bloemen en bosschen, van wateren en zonneschijn, dien ik bedoel, - de schrijver van La Confession de Claude, Contes à Ninon, La faute de l'abbé Mouret, Une page d'amour, l'Oeuvre en Le Rêve. La Confession de Claude is een van Zola's vroegste en minst gelezen werken, èn een der voortreflijkste! Een geheel onberoemd boek en dat toch het soortgelijke en zeer vermaarde werk van Alfred de Musset, Confession d'un enfant du Siècle, overtreft. En de andere deelen van deze lichtkleurige, met | |
[pagina 77]
| |
zomerwarmte en droom-poëzie vervulde, reeks, behoef ik nauwelijks in herinnering te brengen. De Contes à Ninon waren kleine verhalen, aan de vrouw van den schrijver in hun jonge verlovingsjaren gedaan, in La faute de l'abbé Mouret komen de uitgestrekte beschrijvingen van een boomen- en bloemen-wildernis voor, waar, in zijn verrukt beschouwen, de kunstenaar voor elke bloem een andere vergelijking of kleur- en vormaanduiding vondt en voor elke takkenslingering of zonlicht doorzeefde boschplek een andere, streelend kenschetsende benoeming. Uit Une page d'amour en l'Oeuvre weet men zich nog wel de fijne trekjes te binnen te brengen, waarmede de schuchterheden van liefdes-neigingen tusschen onbedorven harten werden wedergegeven, en den zoelen wind, die waait om de haren en kleederen der vrouw in Une page d'amour, die weêr speelsch op den schommel gaat als een jong meisje hoog in de lucht, nu een lang ontbeerd gevoel haar hart weêr heeft beslopen, - en het ritselen, in de stilte, der verlegen bewegingen tegenover elkaâr van den schilder en het meisje op het schilders-atelier in l'Oeuvre.
Dat alles en hoe veel meer nog heeft Zola ons gegeven. Een geheel menschenleven lang heeft hij met onverdroten ijver aan zijn uitgebreide romans gearbeid en schonk ons ieder jaar een zijner wel-voorziene, stevig in elkaâr gezette, gelijkmatig afgewerkte, kunst-stukken. Met al die figuren, die hij ons zoo levendig voor ons innerlijk oog bracht, wist hij ons zoo vertrouwd te maken, dat wij ze bijna niet meer onderscheidden van in de werkelijkheid door ons ontmoette personen.
Degenen, die belang stellen in de letterkundige kunst, hebben dus redenen van dankbaarheid jegens den kunstenaar Emile Zola te over. Maar toch zou zijn | |
[pagina 78]
| |
figuur niet de volledigheid hebben verkregen, met welke zij zich thans aan ons voordoet, indien de kunstenaar niet buiten zijn eigenlijken baan ware getreden. Het is door het plotseling verbreken van zijn ingetogen studeerkamer-leven met de Dreyfus-zaak, het is door zijn tochten te midden der jouwende en dreigende straatgangers naar de Rechtzaal, waar de vertegenwoordigers der tijdelijk ontzinde meerderheid van het Fransche volk hem als vijanden wachtten, het is door het prijsgeven van zijn huiselijke rust, door het wagen van zijn fortuin, zijn eer, zijn roem en zijn leven, voor een beginsel en voor één onschuldig lijdenden medemensch, - dat hij een daad of dadenreeks heeft gesteld, waardoor hij, vooreerst, zich als een man van wijd vertakten karakter-adel heeft doen kennen ook aan hen die den aard van dit karakter uit zijn kunst nog niet hadden afgeleid, en waardoor hij, ten tweede, allen zijn kameraden, den letterkundigen kunstenaars, tot eer is geweest, als volbrenger van een dier zeldzame, hooge handelingen, in het maatschappelijk en staatkundig leven, waartoe, op sommige historische tijdstippen, de vrije, onafhankelijke en buiten de partijen levende ‘mannen der gedachte’ geroepen schijnen. |
|