Verzamelde opstellen. Bundel 8
(1905)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
[pagina 57]
| |
Kritiek over Honoré de Balzac.H. de Balzac. Scènes de la vie de province. Les célibataires. II. Un ménage de garçon.Het is soms of de goede schrijvers uw opnemenden geest tot een werking brengen gelijk aan die van den hunnen toen zij voortbrachten. Al lezende ga ik mij eenigermate gedragen gelijk Balzac al schrijvende deed. Hij dwingt mij snel te lezen. Hij trekt mijn aandacht meê, hij sleept mij meê. Als ik een rustpoos neem, trekt zijn boek mijn hoofd weêr naar zich toe, en ik moet weêr voort en dan begint hij mij weêr van het eene tiental bladzijden tot het andere verder-op te sleuren. Ofschoon ik alles savoureer en het fijn vind en zoo als een echte landslikeur, is er in die deugd en in die sterke geestes-werking toch meer hypnotische kracht, toch meer obsessie-kracht, toch meer wils-krachtig doorzettings-vermogen, dan zuivere kunst-mooiheid. De zuivere kunst-mooiheid is er, maar er is méér wilskracht. Dit schrift is een combinatie van de twee. Het is wilskracht dooraderd met kunst-mooiheid. Balzac ging maar schrijven en schreef maar door, dan kwam de mooiheid wel. En de mooiheid kwám ook en bleef verbonden met de wilskracht waarin zij ontstond als goud in een vaste aardbodem-laag. | |
[pagina 58]
| |
In een boek van Balzac zoo als dit, is voort-durend en gelijkmatig de zoete rhythmus, en het is verbazend, hoe een kunstenaar zóó lang-durig dien gelijkmatigen rhythmus heeft kunnen volhouden. Die zoete rhythmus ontstaat bij Balzac door krachtdadig in werking te houden de geest-vermogens, die voor dit werk noodig zijn. Dat wil zeggen: hij ging maar schrijven maakte daardoor het samenstel zijner geest-vermogens werkend en deze werking bracht van zelve den zoeten rhythmus voort. Wij merken: iets fijns, iets zoets of lekkers (lekker, dat is aangenaam om te proeven, voor den geest), iets taai en star trekkends, èn iets dofs. Balzac kòn niet anders werken. Als hij anders gewerkt had, ware er iets minders ontstaan dan wat hij op deze wijze voortbracht. Maar ook was het ten gevolge van déze wijze van werken dat hij niet nóg voortreffelijkere kunst gegeven heeft. Als hij maar begòn en dóorging, haalde hij uit zich wat er in hem was, maar hij bleef alleen gaande door een zekere voortvarendheid. Hierin verschilde hij van de héele groote schrijvers, die in staat zijn de constructieve elementen van hun stijl lángzaam, breed en helder, in elkaar te doen passen, en daardoor iets beters voortbrengen. De héele groote schrijvers zweepen den lezer niet koortsachtig voort, terwijl zijn geest aanhoudend iets dofs en zoets proeft. Enkele moderne dichters, van na Balzac's tijd, hebben, - het zij dan in uiterst kleine hoeveelheid en tengerder van maaksel - iets minder dofs en scherper indringends gegeven, en vroegere groote dichters werken met grootere en meer heldere elementen, die zich langzaam en wiskunstig nauwgezet samenvoegen.
Dat doffe van Balzac is voort-durend in den stijl, is ook, - om die voor even afgezonderd van den | |
[pagina 59]
| |
algemeenen stijl te beschouwen, - in de hartstochtelijke voorvallen tusschen de personen, is in de meer in 't bizonder psychologische deelen, en is kenmerkend voor de geheele beschouwings- en voorstellingswijze, zoo als die afwijkt van het meer ordinaire maar tevens meer wáre, om naar meer monumentale perceptie te neigen. De verrassende, in eens zoo onbetwistbaar een innig spoor trekkende, gratie van een regel-haaltje, de fèl juiste en éénig-persoonlijke hoogere psychologie, de hartstochtelijkheid, die opkomt en deint als met een wit-gloeyende vlam op het voorhoofd, ook de drooge, korte, en wanneer men denkt aan de groote geesteslagen betrekkelijk oppervlakkige, maar èchte, observatie-vondstjes, - zoo als ons die uit de literatuur bekend zijn, - mist men in dezen roman van Balzac, die een zijner beste werken is; daarentegen vindt men wat hij heeft aan gratie, aan psychologie, aan hartstochtelijkheid, aan observatievondsten, opgenomen in een rhythmus van een hoedanigheid zoo, dat alleen de heele groote schrijvers uit de Geschiedenis hem daarin overtreffen, en in een hoeveelheid, als maar door zeer weinigen dier groote schrijvers is bereikt.
Balzac is essentieel een dichter. Bij hem is het rhythme overheerschend. Het is wijl het eigenaardig rhythme bij hem maar altijd doorgaat zonder van allereerste qualiteit te zijn en de andere elementen daaraan ondergeschikt zijn, dat zijn werk die dofheid vertoont, die de gratie, de psychologie, de hartstochtelijkheid, de observatie-vondsten min of meer stomp en omneveld doet blijven. Zeer groote kunst, grootere dan die van Balzac, slaagt er in, tevens een grooter, breeder en zich meer afrondend rhythme bereikend, daarin de gratie, de psychologie en de andere genoemde verschijnselen, met behoud hunner onaangetaste klaarheid en | |
[pagina 60]
| |
scherpte, als tot het geheel behoorende elementen te doen passen.
Balzac is in dezen roman geestig en aandoenlijk. Terwijl hij mij voedt met zijn zoeten rhythmus - door den aard van dezen krachtigen, gehalte-vollen rhythmus is hij verwant aan de groote vroegere dichters, en rhythmus, in deze beteekenis, is hetgeen aan de meeste proza-schrijvers na Balzac geheel vreemd is - terwijl hij mij meêsleept door zijn voort-stuwenden geestes-drang en mij in zijn rhythmus zijn heerlijk innerlijk leven te proeven geeft, doet hij mij plotseling lachen door een geestigheid, en dan ontroerd opschokken door de prachtige, plotseling door het gemoed ingegeven, bewegingen, die hij zijn personen laat verrichten.
Agathe Bridau, de voornaamste vrouwe-figuur uit Un ménage de garçon, is de moeder van twee zonen, Philippe en Joseph, de eerste een militair, die haar lieveling is en tevens een schurk, die haar ongelukkig maakt, de tweede een schilder, een goede jongen, maar dien zij minder mag, want zoo een schilder is zoo raar, leelijk en onbegrijpelijk en kan zoo moeilijk een prachtig figuur in de wereld maken. Na dat zij met Philippe alles heeft doorgemaakt, na dat hij haar geruïneerd en Joseph bestolen en haar eenige vriendin nagenoeg vermoord heeft, en zij nu van dien Philippe, in een armelijke woning, gescheiden leeft, en in lang niets van hem heeft vernomen, vraagt zij tóch nog aan den door Philippe steeds met tergende minachting behandelden Joseph, of hij het portret van zijn broeder zoû willen maken, ‘als kapitein van de dragonders, te paard’? en als, na eenig heen en weêr spreken, Joseph zegt het wel te willen en de moeder: ‘Nu, ga dan eens bij zijn vriend vragen hoe het met hem staat’ en Joseph zegt: ‘j'irai’ - schrijft Balzac | |
[pagina 61]
| |
plotseling dat toen, te midden der stilte en roerloosheid, die dit gesprek in Joseph's atelier omgaven: ‘Agathe se leva: ses ciseaux, tout tomba par terre; elle vint embrasser Joseph sur la tête et cacha deux larmes dans ses cheveux.’ ‘- C'est ta passion, à toi, ce garçon, dit-il (Joseph), et nous avons tous notre passion malheureuse.’
Als Joseph eens een bezoek brengt aan zijn oom Jean Jacques Rouget, een afgrijselijken burgerman in een kleine provinciestad, die toevallig schilderijen bezit, en hij met een vrouw, die daar aan huis is, zal gaan wandelen, zonder om het fatsoen, dat daarmeê gemoeid is, of wat ook, te denken, en de vrouw zich gaat kleeden, heet het in den roman: ‘Pendant que Flore alla mettre son chapeau, ses gants et son châle de cachemire, Joseph se leva soudain à la vue des tableaux, comme si quelque senchanteur l'eût touché de sa baguette.’ ‘- Ah! vous avez des tableaux, mon oncle?...’ en zoo verder.
Deze plaatsen hebben overeenkomst met elkaâr. De moeder gaat eensklaps op haar zoon toe door een liefdes-beweging om zijn grenzeloze goedhartigheid, de zoon springt plotseling op en treedt toe op wat hem het meest ter harte gaat, de schilderijen. Maar de eerste plaats is te verkiezen boven de tweede omdat de bizonderheid van het plotselinge en het onoverdachte der beweging, dat er het mooye van is, in den tweeden passus door eene vergelijking door tusschenkomst van den auteur van buiten-af wordt betoogd, en in den eersten passus door een bestand-deel van de voorstelling zelf, - ‘ses ciseaux et tout tomba par terre’ - wordt aangegeven. | |
[pagina 62]
| |
Zoo zijn er nog meer van die mooye haaltjes, die treffen, wijl daar de kennis van den dichter van het menschengemoed bizonder uitkomt en zijn geest zich zoo zeer in zijn figuren zelf verplaatst blijkt te hebben, dat hij zelfs de grootere en kleinere bewegingen kent, die onmiddellijk uit hun onbewustheid voortkomen. Als, bijvoorbeeld, de slechte zoon, Philippe, een tijd lang in de gevangenis moet verblijven, behooren tot het eerste, waaraan de moeder, die reeds zooveel door hem geleden heeft, te midden van haar ontsteltenis en smart denkt, de kleine gewoonten van zijn dagelijksch leven. Zij antwoordt haren zoon Joseph, die haar over een andere zaak spreekt: ‘- Autant que ma tête, étourdie encore à l'idée de savoir Philippe en prison, sans tabac peut-être, sur le point de comparaitre à la cour des pairs, me laisse de mémoire, il me semble,’ ... en zoo voort.
Het treffende bevindt zich in de tegenstelling tusschen het voor een moeder vreeselijke, leven-verwoestende, feit, dat haar eigen zoon in de gevangenis is, èn: de oogenschijnlijk uiterst nietige bizonderheid, dat hij misschien geen tabak bij zich heeft. Dit is treffend, wijl het gemoeds-kennis, de kennis door kracht van gemoed, bewijst, die de auteur van de moederliefde heeft. Welke vader, ja welke echtgenoote of minnares, zal in zúlke omstandigheden aan zóo iets denken en nog wel in de eerste plaats aan zoo iets? Laat ons niet vergeten dat de gevangen zoon niet een onschuldige is, maar, ook in de schatting zijner moeder, al zoû die dat woord niet gebruiken: een schurk. Een vader nu, zal denken - om de schande, die zijn geslacht en zijn gezin wordt aangedaan, zal denken om de financiëele nadeelen, die er misschien uit voort zullen komen voor zich en al de zijnen, - zal daarna | |
[pagina 63]
| |
er misschien aan denken, of de gevangenis zijn slechten zoon niet ziek zal maken - maar zal de door een ander geopperde gedachte aan gemis aan tabak, als iets belachelijks, als een ongepasten spot of iets krankzinnig-sentimenteels verwerpen. Maar de moeder denkt er het éérste aan, wijl zij - door de liefde - leeft in haar kind. De schande en het nadeel kan haar zoo veel niet schelen - zeker, het was haar vurige wensch dat juist dit kind het tegenovergestelde van schande en nadeel over haar en de haren zoû brengen, maar vóór al het andere bemint zij dat kind zelf, zij leeft met hem meê, zij doet níet ánders dan met hèm méêleven, en vooral nu, nu hij in het ongeluk is, - zij denkt wat hij denkt, zij volgt zijn neigingen en mist wat hij mist. Het eerste denkt zij er aan, dat hij nu mist misschien, waaraan hij zeer gehecht was. Want hij is háár kind, en is dáárom ook voor haar altijd een kínd gebleven. Zoo als zij zijn verdriet voelde toen hij als zes-jarig knaapje een beloofden appel moest missen, zóó denkt zij ook nu over den grooten en slechten man, die zoo veel van tabak houdt.... De bekoring schuilt juist en alleen in het door de nietigheid van het onderwerp schijnbaar buitensporige der moeder-gedachte, wijl die de intime verhouding van het gemoed dier vrouw tot dien volwassen schurk ontbloot.
Dergelijke trekjes behooren tot de kennis van het menschen-gemoed, zijn fijnheden van gemoeds-beschrijving, en behooren in het algemeen tot een begrip van de menschheid, zoo als men het ook bij Dickens aantreft. Zonder dit gegeven onmiddellijk te rang-schikken, - dit gegeven waarvan de ethische of algemeen-menschelijke waarde gelijk-loopend is met de artistieke-waar de, waartoe het, als deel van literatuur-stijl, werd omge- | |
[pagina 64]
| |
zet, - kan men als het onderscheid tusschen dit begrip betreffende de menschheid en dat van Zola aanstippen, dat hier het kunstwerk zóó met dit ethiesch element is doorweven, dat het deel uit-maakt van de aesthetische bekoring. Balzac vindt, dat er bewonderens-waardige gemoedslevens in de menschheid worden aangetroffen, Zola vindt van zulke gemoeds-levens (Pauline in de Joie de vivre b.v.) vooral, dat die afhankelijk zijn van of behooren tot het fyziek gestel.
In verband met boven-staande opmerkingen, kan men zeggen, dat Balzac in dezen roman zoo mooi het karakter van Agathe Bridau, of dat der moederliefde verpersoonlijkt in Agathe Bridau, heeft gegeven. Hoe heeft hij begrepen en heeft ons voorgesteld het onuitroeibare van dezen hartstocht, hoe die alles, álles verontschuldigt, hoe die alles te verklaren, en dáárdoor te vergeven weet, in den beminden zoon, hoe die het voorwerp harer liefde altijd ideaal blijft zien en in den laaghartigen schobbejak den voor zijn lijden afleiding zoekenden held. Wij moeten ons echter door het bizonder aandoenlijke, dat een dergelijke afbeelding der moederliefde voor ons heeft, ook wijl wij met deze neiging allicht meer vertrouwd zijn dan met de neigingen van kloosterlingen en oorlogshelden, niet tot overschatting der geestelijke en kunst-waarde der afbeelding van dezen hartstocht in den roman laten brengen. Al is het begrip van dezen hartstocht in 't algemeen goed, en al verheft de wedergeving er van zich een enkele maal tot eene gemoedsbeweging of verinnigt zich tot eene kleine gedachte als die, welke wij zoo even hebben vermeld, - daarom blijft toch deze liefde, zoo als de afbeelding er van gevlochten is door | |
[pagina 65]
| |
het kunstwerk en daarvan een samenstellend deel uitmaakt, buiten de verhevenheden en diepten, die wij weten dat de literatuur kan bereiken.
En zoo is het even-eens met de andere verschijnselen in dezen roman. Een trekje van ander-soortige psychologie dan het inzicht omtrent de onontwortelbaarheid der moederliefde, is, bij voorbeeld, de wijze waarop de huishoudster van den akeligen ouden-vrijer Jean Jacques Rouget zich gedraagt om iets zeer gewichtigs van dien kindschen gedaan te krijgen. Terwijl dit gedrag den schijn heeft half uit voorbedachten rade, half onoverlegd uit haar natuur, voort te komen, zien wij de huishoudster dezen haren armzaligen minnaar, die hondsch aan haar gehecht is, die alleen door háar leeft, die alles van háar hebben moet in zijn eenzaam en eentonig bestaan, en dien zij gewoon is met lieftalligheden te overladen, - plotseling en zonder eenige reden verwaarlozen en met aanhoudenden wrevel en stuurschheid bejegenen. Daardoor maakt zij hem zóo ellendig, dat er reeds voor zij haar vraag gedaan heeft, een gemoedsgesteldheid in hem ontstaat zóo, dat hij haar niets zal weigeren van wát zij hem ook vragen mocht.
Dit trekje behoort tot een psychologisch inzicht zoo diep als maar zelden, en alleen in de hoogere literatuur, wordt gevonden; maar toch, wij kennen deze psychologie en in beter praestatiën, ook in de negentiende eeuw. Wij bemerken de wending, maar zij wordt niet zoo diep in ons doorgevoerd, dat wij haar als sap van het hoogste geestelijk menschenleven in ons proeven en het heroïesch-bewuste er door wordt aangedaan. Daarentegen is ook de plaats, waar deze wending voorkomt, gedrenkt door de aangenaamheid van ver- | |
[pagina 66]
| |
haaltrant, dien wij den zoeten rhythmus hebben genoemd. Zóo is het ook met de meest spannende, hartstochtelijke, dramatische, tafereelen. Het gaat in het verhaal om de toekomstige erfenis van den armzaligen Jean Jacques Rouget. Er zijn twee partijen die ieder het testament in hún voordeel willen hebben: de familie Bridau, Agathe met haar twee zonen, èn Flore Brazier, de huishoudster, met haar minnaar Maxence Gilet. Tusschen deze strijdende groepen in bevindt zich de kindsche Jean Jacques. De huizen der strijdende partijen zijn tegenover elkaâr gelegen: In het eene woont de familie Hochon, familieleden en in dezen strijd partijgenooten der Bridaus, in het andere woont Jean Jacques Rouget met Flore Brazier en Maxence Gilet. Eerst zijn Agathe zelf en haar zoon Joseph in het stadje gekomen om den strijd te voeren, maar deze eenvoudige en goedaardige karakters, verstonden niets van de psychologisch-diplomatische gevechtskunst en werden overwonnen. Na hen komt de andere zoon, Philippe Bridau, de ‘schurk’. Nu wordt het meenens. Nu zal het serieuze manoeuvreeren beginnen. Een fout is al dadelijk, dat Philippe Bridau, dien wij als een niet laffen en daarbij om niets gevenden doordraayer, maar tevens als een on-gecompliceerden geest hebben leeren kennen, plotseling, reeds bij zijn eerste bezoek aan zijn rijken oom in het kleine stadje, een met bedrijvig zelf-bewustzijn begaafde dubbelnatuur wordt, die het schijnbaar meest onoverdachte opzettelijk aanwendt met zielkundige doeleinden. Dit had de schrijver noodig, om het psychologisch-diplomatisch gevecht te kunnen geven. De waarheid is echter dat dit gevecht niet gegeven wordt. Er hebben wel zeer levendige bewegingen met menschengroepen plaats. De groep Bridau-Hochon handelt zus en zoo en de groep Flore Brazier-Maxence | |
[pagina 67]
| |
Gilet handelt aldus, maar dit is niet een ware intrige, bestaande uit de fijnste psychologische overwegingen, vermengd met de teêrste behendigheid om daden doende psychologisch overwegend te blijven. Het is al weêr zeer juist, menschkundig, gezien, dat een karakter als dat van Philippe beter in staat is tot een spel van handelingen en gedragingen met een bepaald doel in de praktijk van het leven, dan het karakter van den goedaardigen Joseph; maar dit zeer juiste gezicht op de dingen heeft niet tot waarlijk hoogpsychologische verwikkelingen geleid. De oplossing wordt feitelijk verkregen door dat Philippe zijn tegenpartij Maxence Gilet in een tweegevecht doodt. De partij aan de eene zijde bezwijkt dan, van haar leider verstoken. Maar deze oplossing was van het eerste oogenblik af, dat de partijen tegenover elkaâr kwamen, beschikbaar. Daarvoor behoefde niet eerst een reeks lotgevallen plaats te hebben. Reeds in den allereersten tijd van zijn verblijf in het stadje, had Philippe den twist met Maxence kunnen zoeken, die het door hem gewenschte gevolg heeft. Behalve dat de lezer van de taalmuziek geniet, wordt hij door de op-een-volging van de zeer levendig voorgestelde gebeurtenissen ook in spanning gehouden en vraagt zich: hoe zal het eindigen? Maar beide deze verschijnselen in den lezer, het eerste van hooger orde dan het laatst-genoemde, zijn geheel iets anders dan met den geest een fijnen en hoogen strijd van psychologische wendingen te savoureeren. En dan het dramatische meer in 't bizonder, die plaatsen, waar de personages, tot de hoogste spanning ten opzichte der oplossing gebracht, samen komen en een beslissend half-uur al samen-sprekend doormaken. Ook daar gevoelen wij een oogenblik te stijgen, onze aandacht neemt toe en te gelijk met de geest-verheffing wordt het warmer in het kunstwerk en in ons... | |
[pagina 68]
| |
Maar néen, toch is het dát niet. Wij kennen beter. Wij bemerken zeer duidelijk, dat wij het ordinair ware in de kunst-voorstelling verlaten, hooger gaan dan dat, maar toch het hoogere, waar de schrijver heen wil, niet bereiken. Even als des schrijvers geest zich dáár naar richtte ons den avonturier en nachtbraker Maxence Gilet als een heros te doen waardeeren, dat is: ons in een opvatting te verplaatsen, waar wij een zeker menschengedrag, dat van uit een kleine en nuchtere levensbeschouwing gezien slechts een leelijke losbandige manier van doen zou schijnen, als de uitingen van een bizonder edel soort zieleleven zouden waardeeren; - maar hij toch daarin niet slaagt, zoodat wij zijn woorden niet door en door begrijpen als hij ten slotte van dezen Maxence zegt: ‘Ainsi périt un de ces hommes destinés à faire de grandes choses, s'il était resté dans le milieu qui lui était propice; un homme traité par la nature en enfant gâté, car elle lui donna le courage, le sang-froid, et le sens politique à la César Borgia’; - zóó ook heeft de voorstelling der karakters van Flore Brazier en van Jean Jacques Rouget te gelijk iets innigs en grootsch', waardoor zij zich boven het alom gangbare 19e eeuwsche realisme verheffen, èn, toch, iets overdrevens, onvolledigs of eenzijdigs, waardoor zij niet met de natuur over-een-komen maar eenigszins romantisch uitziende, steunloze, verbeeldings-voorstellingen van den auteur gelijken. Het zijn, met andere woorden, van het gewoonrealistische manaeuvreeren uitgaande pogingen naar het hoogere, het Shakespeariaansche, die dat niet bereiken maar dan toch op zich zelf al zeer uitnemend zijn.
De zoo even aangehaalde volzin betreffende Maxence Gilet, toont zelf de zwakte, die ik bedoel, aan. Immers, | |
[pagina 69]
| |
òf de auteur had ons den ‘sens politique à la César Borgia’ in Gilet daadwerkelijk moeten toonen, en dán had hij aan de kritiek kunnen overlaten om deze vergelijking te maken; òf hij had, indien hij naliet ons dit daadwerkelijk in zijn roman te toonen, door dezen volzin, waarin hij zijn eigen werk eenigszins beoordeelt, op die nalatigheid wat een zóó gewichtig onderdeel aangaat, niet juist onwillekeurig zelf moeten wijzen.
In 't algemeen kan men zeggen, dat scherpere psychologie en hooger menschenkarakter-begrip in de 19e eeuw elders werden gevonden, maar dan zonder dezen rhythmus; dat sommige 19e eeuwsche dichters, die niet weten van psychologie, menschenkarakter-begrip en dergelijke, in zeker opzicht meer gecultiveerd rhythme hebben gegeven; maar dat een zóo scherpe psychologie en een zoo hoog begrip omtrent menschenkarakters als bij Balzac nergens in vereeniging met een zoo prachtig rhythme werd aangetroffen. |
|