Verzamelde opstellen. Bundel 6
(1901)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 35]
| |
Aanteekeningen bij het lezen.Bourges.Elemir Bourges, Les oiseaux s' envolent et les fleurs tombent. - Dit is slecht werk. Villiers de 1'Isle Adam, in Akëdysséril, overtreft het ver in zuiverheid van visie, in kompositie, vooral in het prachtig rhythme. Hoewel de manier van Maeterlinck op 't oogenblik liever hebbend dan die van Zola, - tusschen welke beide in, of in de vereeniging van welke beide, Bourges' bedoeling zich beweegt - is het goede werk van Zola mij veel meer waard dan het werk van Bourges. En ook het slechte, dat wel leelijk, maar ten minste meer dòr leelijk en niet schrééuwend leelijk is, als dat van Bourges. De bij Maeterlinck tot leven gekomen motieven, komen hier voor als kletterend dekoratief. Ook gelijkt het werk van Bourges meer naar het minder goede van Villiers, dan naar zijn Akëdysséril. Ook de Diaboliques van Barbey d'Aurevilly zijn veel zuiverder dan Bourges. Men gevoelt achter Bourges wel een hevige verheffing; doch zij is in plaats van heldere extaze troebele exaltatie. Het is niet als Shakespeare; maar het is Shakespeare begrepen door holle décadence van romantiek. | |
[pagina 36]
| |
Alleen het uiterlijk van Shakespeare, in den schouwburg door slechte tooneelspelers vertoond gezien, is hier gereproduceerd. Er zijn wel goede beschrijvingen, prachtige beelden en aardige stukjes in; maar de schijnbaar sublime momenten zijn geheel gemankeerd. | |
Dickens.Dickens behoort tot de auteurs die een massa hebben geschreven en op enkele, weinige, plaatsen iets moois of fijns hebben. Het begin van ‘David Copperfield’ is vol fijne gevoeligheid. Ook in ‘Our mutual Friend’ is fijn gemoed (de verhouding en het gedrag van dien ouden heer tot Dame Durden), maar het ligt meest verdronken in een vreeselijke soep. | |
[pagina 37]
| |
Gide.André Gide. - Ik lees Novalis, Gide, met minder of meer belangstelling, Maeterlinck met bewondering. De ‘Voyage d'Urien’ van Gide is mislukt, nog meer dan de ‘Couronne de clarté’ van Mauclair, beide om dat zij zich met een onderwerp bezig hielden dat zij niet onder de knie hadden. Het is geen valsche ‘überschwängliche’ lyriek, maar kunstmatige en daarom dorre intellektueele sensitiviteit. Maar Gide is goed in de ‘Cahiers d'André Walter’ en in de ‘Nourritures terrestres’. 't Is niet mooi, maar fijngevoelig en interessant. Gide heeft veel begrepen, maar hij boekt zijn gewaarwordingen niet lyriesch maar als interessante verschijnselen. Daarom is hij niet iemant ‘om van te houden’. Het op die wijze naauwkeurig waarnemen der gewaarwordingen is de eene helft der poezie; de andere en meerdere: in verband met die gewaarwordingen gevoel te doen werken. Het groote poëtische meesterschap is willekeurig de verschillende geestelijke krachten te kunnen aan 't werk stellen.
Les nourritures terrestres. - In 't begin is dit boek goed; maar weldra gaat het schrift in een weeke lyriek van geringe qualiteit over en blijft daarin tot het einde.
Het zou aardiger zijn indien de schrijver over al die plaatsen, die hij op zijn reizen bezocht heeft, schreef zonder er geweest te zijn. De reden van bestaan zijner | |
[pagina 38]
| |
gezegden over die plaatsen toch, ligt niet in het de plaatsen karakteriseerende en op zoo fijne wijze karakteriseerende dat het alleen ten gevolge van eigen aanschouwing mogelijk was; - maar de reden van bestaan ligt in de aanteekening van den gemoedsindruk die even goed overal elders of door lektuur over die plaatsen had kunnen ontstaan. In dit boek ligt weêr open een poëtische aard, die het niet tot poëzie heeft gebracht. Het is poëzie in embryonairen toestand. Nu denk ik niet: o, dan lees ik liever Aicard, die geeft ten minste vol-slagen of vol-dragen verzen. Maar ik denk: het is voor mij belangrijker kennis te maken met het embryo dezer hoogere poëzie, dan met de voldragen verzen van Aicard, die ik overzie als laag werk en van luttel waarde. In-tusschen is het zeer treurig voor Frankrijk. Want wat ís dat krachteloos werk. Een groot verschil is op te merken tusschen het embryonaire van deze poëzie en het weinig uitgedijde van sommige kleinere stukjes van Gorter. Terwijl dit werk als 't ware te zien geeft een geheel mensch in on-vol-vormden toestand, is elk der kleine stukjes van Gorter een vól-maakten arm of vinger. Elk der kleine stukjes van Gorter is in zich zelf geheel af. Het zoude ook de aanloop tot iets grooters hebben kunnen zijn, maar toch is het op zich zelf iets afs. Men kan het ook bij goud vergelijken. De kleine stukjes van Gorter zijn geen groote voorwerpen of gebeeldhouwde stoelen van goud; maar heele kleine, voltooide, gouden voorwerpjes; en het werk van Gide is ongevormd en nog in vloeibaren toestand verkeerend goud. -
Het werk van Gide kan ook genoemd worden: de Duitsche gedachte van het begin dezer eeuw, in staat | |
[pagina 39]
| |
van ontbinding. Het is niet brengen tot nieuw en hooger leven; maar het is flaauw nabauwen. (Hierbij altijd in aanmerking genomen dat dit heel in 't groot bedoeld wordt en dúsdanig nabauwen iets veel edelers is dan het beste wat b.v. Engeland of Rusland op 't oogenblik aan literatuur voortbrengt). | |
[pagina 40]
| |
Goethe.Goethe, Wahrheit und Dichtung, 1e en 2e boek. - De realistische vertelling is heel aardig. Echter niet mooi. Het heeft iets droogs in zijn, nergends even bevende, gracelijkheid. Toch gevoelt men de grootte der persoonlijkheid en iets als sobere menschenliefde in de erbarming, welke deze voortdurende lichte ironie kenmerkt. Er is echter meer gelatenheid dan Bewondering en Schoonheid achter. Het is tòch het Individu tegenover de Menschheid, nu niet die hatend, maar stil lachend medelijden met haar hebbend, haar niet au sérieux nemend. De indruk is: een zachte Reus, met de menschheid als een troep kinderen om hem heen. Dus: tegen-stelling. Dus niet: vereenzelviging met de menschheid.
Het sprookje ‘Der neue Paris’ is wel aardig. Het is mooi, gelijkmatig geschreven. Het heeft een sobere bekoorlijkheid, raadselachtig om dat het toch zoo dun is. In elk geval vind ik Andersen mooyer en Novalis veel grooter en dieper. Dit sprookje, dat het warme leven en de sublime natuur der ware sprookjes mist, is mij niet begrijpelijk Ik zie er niets in dan aardig fantazie-spelen zonder meer. De heerlijkheid van het met soldaatjes spelen op de brug is een aardig detail uit het kinder-paradijs. Dat het geschiedt op een bevende gouden brug is een zeer suggestive bizonder- | |
[pagina 41]
| |
heid. Maar dat is evenwel volstrekt niet doorvoeld als zinnebeeld. In het slot, met de verklaring omtrent de noteboomen enz. steekt de sleutel tot de geesteswerking, die dit voortbracht. Het is puike stijl, maar tot nu toe is andere mij liever. De Confessions van Rousseau vind ik b.v. mooyer dan het realisme in Wahrheit und Dichtung. | |
Remy de Gourmont.Le Songe d'une Femme. Mercure de France, Okt.- Nov. 1899. - Leesbaar proza, maar middelmatig. Nu en dan tonig; maar over 't algemeen grof en zonder beste elementen. Dit is nu het beste van Remy de Gourmont, hier ziet men wat hij kan (Zijn Histoires Magiques, etc. is natuurlijk alles niets) en wat hij kan is niet veel. Het heeft iets 18de-eeuwsch als proza en door zijne wellustigheid. Men vindt er in: Rousseau en 18de-eeuwsche mémoires en correspondances; maar óok Maeterlinck (alléenuiterlijk en flauw nagebootst, ‘elle était toute de lumière’ of iets dergelijks.) Ik verfoei den geest er van, zoo-als die hier en daar is. | |
[pagina 42]
| |
Henri de Règnier.Gedistingeerd, lezens-waard, proza (en verzen.) Zie zijn le Signe de la Clef et de la Croix, Mercure, N°. 94. Zijn La Côte Verte ou Anselme et Coryse, Mercure, N°. 101, is echter veel beter nog. Dit is bepaald heel mooi proza. Dit is iets om nog eens te herlezen, iets dat een ‘stemming’, bijna een lichaamstoestand, te weeg brengt. Ik geloof niet dat ik dit zóo mooi vind als het goede in Maeterlinck; maar het is bepaald héel bizonder mooi, edeler van gehalte dan Dujardin in de eerste 2 gedeelten, die tevens de eenig goede zijn, van zijn Initiation au Péché et à l' Amour, zeer veel edeler dan Hugues Rebell, etc. Vergeleken bij de geposeerdheid der symbolische motieven in Maeterlinck is dit maar bleek, ook is er geen spoor van Maeterlincks felle verrukking; maar er is hierin een reserve, en een gemoedsbewegen, die toch ook héél edel, héél hoog zijn. Het heeft een charme, die heel bezwaarlijk te definiëeren is, en dáárin schijnt juist haar qualiteit te zijn. Het is héél bijzonder; om te proeven, woord voor woord.
Het is opmerkelijk dat in La Côte Verte rhythme, in den zin van een zekeren dreun, ontbreekt. Geen woord is om den kadans geschreven (zoo als b.v. Akëdysséril). De dichterlijkheid er in doet zich voor als aldoor maar opploffende blank gouden lichtmist. Hierop of hierin vertoonen zich de symbolische motieven zeer dun en los. | |
[pagina 43]
| |
Madme. de Rémusat.Mémoires, 1802-1808 (Paris 1881): Een gedeelte hiervan heb ik gelezen, maar kan er moeilijk verder in komen, wijl het onleesbaar zeurderig en nog beneden de grofste middelmatigheid is. Een groot man (Napoleon I) beschreven door een niets begrijpende suffe kamenier of dergelijke. | |
Rousseau - Confessions.De geest van Rousseau is leelijk, nurksch. Den geest leert men kennen door een soort van fijne uitwaseming zijner schrijfwijze. Veel trekjes, zoo als van het ‘adieu, rôti’Ga naar voetnoot1) en veel staaltjes van zijne bloôheid zijn bekoorlijk, ook de felle honger naar een weinig geluk, die hem doet wenschen een gouden hekwerk te zien opgericht op de plaats waar hij madame de Warens het eerst ontmoette; maar doorloopend ontwaart men een 1⁰ niet eerste-rangschen en 2⁰ een antipathieken geest. | |
[pagina 44]
| |
De bekoorlijkheid van het ‘adieu rôti’ en dergelijke blijft als 't ware afgezonderd, op zich zelf, en daarom koud. De gevoelens, zoo als bij het begin van zijn zwerftocht waar hij denkt nu onmiddellijk alom de grootste heerlijkheden te zullen ontmoeten, zijn aller-aardigst, maar de wijze van mededeeling doet ze minder bekoorlijk zijn dan zoû moeten.
De verdienste van Rousseau is de natuur, de ‘waarheid’ te hebben gezien, ‘ontdekt’ zelfs, in tegen-stelling tot het doode klassicisme (of liever akademisme) van Voltaire, enz. Maar hij zoû pas ‘groot’ worden indien hij, bij een gelijken graad van oprechtheid of waarheid, tot de hoogere zijnswijzen ware gestegen. Het is opmerkelijk dat zoowel Stendhal als Nietzsche den geest van Rousseau gispen. Stendhal (in ‘le Rouge et le Noir’) zegt, dat Rousseau de groote-wereld met den blik van een lakei heeft bekeken. Nietzsche kenschetst hem als zijnde vol ‘ressentiment’.
Het is opmerkelijk, dat Stendhal, de drooge, materialistische, constateerder, niet antipathiek, of althands veel minder antipathiek, is dan Rousseau. Dat komt wijl hij, voor zoover dat van zijne levensbeschouwing uit mogelijk was, het groote heeft begrepen. In Julien Sorel is het begrip van het grooteGa naar voetnoot1).
Er is iets dat mij in het sensueele aan CasanovaGa naar voetnoot2) de voorkeur doet geven boven Rousseau, (hoewel ik op andere punten Rousseau weêr verkies). Het is die soort vereeniging van sensualiteit met sentimentaliteit, die bij Rousseau wordt aangetroffen, die daarvan de oorzaak is. | |
[pagina 45]
| |
De uitmuntendheid van Rousseau zijn stijl ligt hieraan, dat hij op eenvoudige wijze zeer fijne dingen zegt, dat hij dus fijne dingen zegt zonder daarvan den schijn te hebben. Men bespeurt dat hij er meer van weet dan hij zegt en dus aldoor boven zijn onderwerp blijft. Zijn opmerking dat hij bij zijn eerste bezoek aan madame de Warens dadelijk op zijn gemak was en te gelijk dat hij niet kon eten aan den maaltijd, is heerlijk van inhoud. Dit is de natuur bemerkt zoo als alleen de uitgelezenen het kunnen, om dat het beteekent dat men eerst op zijn gemak is in de vervoering. Het moet echter niet zijn: natuur; het moet zijn: natuur en stijl. Ik moet niet alleen een uiterst gevoelig en bewust mensch zijn, dat óók maar dáárbij moet ik zijn: monumentaal.
Ik heb ook gelezen la Nouvelle Heloïse, maar vind de Confessions mooyer.
Zoowel de filosofie, met toepassing op de maatschappij enz als de literatuur van Rousseau, het is alles van minderen rang.
Tot op blz. 319 is het tweede gedeelte der Confessions aanmerkelijk minder dan het eerste. Het wordt een levendig en oprecht geschreven en daarom prettig leesbaar dagboek, maar de fijnere trekjes komen bijna niet voor. De beste dingen zijn nog wat hij ondervindt met die vrouw te Venetië, zijn ontwaken in de opera bij ‘engelachtige’ muziek, etc. Het is echter niets dan een magazijn van fijne verschijnselen. Rousseau is een fijne en rijke oppervlakkige natuur, zonder stijl. | |
[pagina 46]
| |
Het voorlaatste gedeelte van de Confessions geeft den indruk van door een aan vervolgingswaanzin lijdende geschreven te zijn. Het is kuriëus dat dit opvalt ofschoon de vervolging tevens feitelijk plaats had. Dat is om dat het al of niet plaats hebben der vervolging met den vervolgingswaanzin niets te maken heeft. Het is de wijze waarop R. over het duistere en onbegrijpelijke in de vervolging spreekt, de geheele manier van haar op te nemen, die een lichten graad van vervolgingswaan aantoonen.
Opmerkelijk zijn de verschillende schakeeringen van wellust en liefde in zijne betrekkingen tot madame de Warens, madame de Larnage, Thérèse Le Vasseur en madame d' Houdetot. Ten eerste is dat echter, zoo als het medegedeeld wordt, niet: poëzie; ten tweede, worden die zaken vermeld in hun hoedanigheid van oppervlakkig natuurverschijnsel, zonder diepere ontleding. Tal van bizonderheden, zoo als het reeds vermeldde ontwaken onder schouwburg-muziek, zouden in Shakespeare prachtig zijn. Dat hij het opmerkte als iets bizonders, als iets heerlijks, bewijst zijn aanraking met het verschijnsel. Maar nu staat het daar als ‘aardige bizonderheid uit het daaglijksch leven van een gevoelig, of liever aandoenlijk, mensch’; nu is het niets.
Dat Casanova nu en dan sympathieker lijkt dan Rousseau komt door dat deze een eenvoudige onbewuste was, een jolig dier. Bij hem geen strijd tusschen Wellust en ‘Liefde’, want afwezigheid van Liefde. En de strijd is het onsympathieke. | |
[pagina 47]
| |
Sully Prudhomme.Tot de wetenschap der dichtkunst behoort het gedicht van Verlaine ‘Ecoutez la chanson bien douce’ en dat van Sully Prudhomme ‘Les Yeux’ naast elkander te stellen om dan aan te toonen uit het verschil in beweging van den volzin waarom het eene zoo veel beter is dan het andere. Dit is juist de kennis der dichtkunst: het inzicht van het groot verschil in waarde tusschen deze twee, het inzicht dat de vondst van een regel, van een rijm, bij Sully Prudhomme de goede uitkomst van een min beleid is, het bewijs van het geringe dat slag van iets te hebben is, terwijl bij Verlaine regels, rijmen, de rezultanten zijn van een van zelf aanwezigen diepen toon. Het werk van Sully Prudhomme is zeer geringe, keurig schoolmeesterlijke, arbeid, voorbeeld van nietige netheid. |
|