Verzamelde opstellen. Bundel 5
(1900)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
[pagina 105]
| |
Sneeuw.(Ultra-impressionisme (sensitivisme). - (1888)). Hoog in het open de wit licht dag, bij verstijfde vlagen van óplicht en héenlicht strak-stuipend aangewaard, gestolten wit-wind ingekimd van de zwart-witte verten, star waterwezen kleurdenkend onder fronslucht, knapperstippelende zwartwaasjes wriemelend van vasten schuinschijn, in de stille witte állichtend, onaanvoelbare glazerigheid wemelwasemend; den grond in tot ligging verstorven vaart vaal-áanlichtend in zijn voortplatting vlak vlak daar daar verder tot de verte, korter, smaller, minder en duisterder; in zich zelf zijnd al om de opstanden, de zucht en zien van zijn en óp van de neêring tot in-aan den hooge, binnen de doos van ruimten als onkleur-rook; en in breed-rechting als tot vaststaan versteven regen tegen de wolkenzoldering aan, verstrèkkend tot net-of-onstof, een blik van open-wijd, door dun en niet-zwaar tot klaar, onbezond mát klaar, meer dan siddering, klaarte.
Vóor de groensombering vloswiebelen wit-pluizen laag uit de aarzel-warrel-hoogte, een neêr-enkeling van brosserig-duister-suikerige nat-dun-vlokkige schuimschilfers, elk-alleen, wit-puntend, recht dalend, naar de murige schuinte gewaai-rukt, stippel-vallend, wip-stillend op het ijzerbalk-zware áanpakbare. Zij afhuppelen vele, wit, witpippig naast vliegvlekkig, ijlende barsten zwie- | |
[pagina 106]
| |
pend in de ijserige lichtstilte, dwalende stamelsneeuw daalt wit-vliegerig neêrstippend in de lage ruimte-breedte. Uit de smalle hoogte trippelbuyt de donker-tippeling af in zwarterige sarringen uit wolle-wolken, nat-neêr-kruimelend proestgestrooi aan den grond. Vast-donker doorgaat de man den half-cirkeligen dag, begaat het donker-grijs toe- en wechweggende, komt en gaat-gaat.... |
|