Verzamelde opstellen. Bundel 3
(1897)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
[pagina 29]
| |
‘Gevloekt’ van Josephine Giese.De roman van Josephine Giese is een onderhoudend, leesbaar boek. Er is in dit boek niets belachelijks. Het is een regelmatige samenstelling. Het is aandoenlijk op sommige plaatsen. Tusschenbeide dacht ik: net-zoo!, goed!, juist!, knap!, aardig! De samenstelling vooral is zeer regelmatig. Het is ijverig en naauwkeurig tot een volkomen evenwicht in elkaâr gezet. Ik zal maar dadelijk zeggen welke gedachte mij voornamelijk bezig houdt en wier aanleiding ‘Gevloekt’ is. Déze: Het naturalistiesch realisme is al dermate gangbaar, dat gewone talenten, als Josephine Giese, bewust of onbewust naar die formule hun werken schrijven. Josephine Giese behoort tot die orde van talenten, door middel van wier werken het algemeen publiek eindelijk eene levensbeschouwing en een kunst-soort aanvaardt. Het naturalistiesch realisme, waarvan de bronnen in Frankrijk gevonden worden, dat ook in Italië, Spanje, Denemarken, Zweden en Noorwegen gefabriceerd wordt, dat in Rusland in groote vaten verkrijgbaar is, dát opstopflesschen voor Nederland, - dat is het geschrift van Josephine Giese. Uit dit boek blijkt de levensbeschouwing en het proza-kunstbegrip, die men de algemeen tweede-helft-19e-eeuwsche kan noemen. De menschplanten in dit werk vol-brengen hun groeying naar het gedetermineerd-zijn der gestellen, leven hoog heen | |
[pagina 30]
| |
naar den dood als op de maat van het ademen der fataliteit. Er is in dit boek niets laags: geen ploertige humor, geen besteedsters-sensualiteit (zoo als bij v. Sorgen), geen nietige weekhartigheid, geen potsierlijk, deklameerderig erg-maken, niets overdrevens, valschs, bespottelijks in den heelen roman. Zuiver, klaar en kalm is de blik waarmeê de auteur de menschfiguren observeert; zuiver, klaar en kalm ook haar zien van gronden, huizen, boomen, bergen, wateren en luchten, dagen en nachten, om de menschfiguren heen. Bedaard, helderduidelijk, geleidelijk en welluidend is ook de taal. B.v.: Nina keek omhoog; de lucht was licht als van een maan die niet door kan breken. Zij onderscheidde melkwitte nevels en donkere wolken, daartusschen effen, rustige vlakken, waarin sterren schitterden (Bladz. 213). De reden, waarom ik jegens den roman van Josephine Giese geen spotlust, verachting, hekel of medelijden gevoel, en ook geen vriendschap, bewondering of liefde; doch koele en hechte achting, is dat ik vind, dat zij de letteren, en een goed soort letteren, met een uitnemende vaardigheid, met ferm en ernstig talent, beoefent als een vak, een vak van superieure bezigheid wel-is-waar, maar dat toch eenigszins iets buíten haar eigenlijke zelf is, dat niet op zijn innigst met al de heimelijke en intiemste aandoeningen en bewegingen van een persoonlijk buitengewoon zieleleven ver-eenigd | |
[pagina 31]
| |
is. Ik ben van meening, dat niet in de eerste plaats deze auteur een hooge en vreemde persoon is, en dat in de tweede plaats die persoon, funktioneerend en literaturend in den algemeenen stijl van haar tijd, nu natuurlijk een der personifikaties, der vertypingen van dien stijl wordt; maar dat er, in de eerste plaats, een algemeene prozakunst-stijl van dezen tijd is (stijl waar de meeste tegenwoordige hollandsche schrijvers de eerste beginselen nog niet van hebben bereikt), en dat, in de tweede plaats, Josephine Giese, een talent-vol auteur, levende in een zekeren tijd, van-zelf in dien tijdstijl schrijft. Dat plots hoog-aangename, of dat zóo-doendeschrikken-dat-gij-van-schrik-wilt-gaan-zingen-mooye, dat de persoonlijkheid in het schrift kenmerkt, wordt bij Giese niet gevonden. Dat soort observatie, waar ‘Gevloekt’ vol van is, vinden wij zoo aangenaam om te lezen, om dat het voor ons, Hollanders, nog zoo nieuw is; maar over twintig jaar zal het reeds, van aanlengsel tot aanlengsel, de schrijfwijze van honderd auteurs wezen. Maar alleen de hoogen en vreemden en verregaanden zullen op de vleugelen der Persoonlijkheid den ontsterfelijkheids-hemel binnenstijgen. Terwijl ik schrijf heb ik telkens het gevoel, dat ik maar een beetje stotter over het boek van Josephine Giese en niet genoeg laat merken, dat ik het een goed boek vind, dat ik het zeer waardeer. Dat komt: het is zoo goed en toch zoo weinig bizonder, dat het mij een beetje in de war maakt. De auteur heeft zeker nog al de russische naturalisten beoefend. Ik vind ‘Gevloekt’ net een tragedie in een wassenbeeldenspel: wij vernemen ook telkens van de was-bleeke handen van Charlot en Nina. Dat is echt russiesch. Jongen ja, ik vind het toch wel mooi; dat is te zeggen, ik geloof dat mijn herinnering het reeds mij-onbewust vermooit. Maar nu bén ik er toch: ja, het geeft dezelfde koude maar wel deugdelijk wézenlijke aandoening van ver- | |
[pagina 32]
| |
schrikking, die een Panopticum-gruwelkamer doet ondervinden. Het heeft in zijn moderne ijselijkheid tóch iets opera-libretto-achtigs. Het is zuiver en koud als marmer en ijs. Meer dan aan een griekschen marmertempel doet het mij echter denken aan een russiesch ijspaleis. |
|