Verzamelde opstellen. Bundel 2
(1897)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 379]
| |
[pagina 381]
| |
De Letterkundige
| |
[pagina 382]
| |
kompleetheid en centraalheid wint wat hij aan hoogte van levensbewegingen bij den contemplator en wat hij aan warmte van mededeeling bij den leeraar moge ten achter staan. De letterkundige, dat is: de dichter, hier niet gezien als de in zware orgelmuziek vizioenen-gever, maar als de schoonziener des levens en haar schoon-zegger in hooge of fijne bevalligheid, is de sobere dandy, die de in de eenzaamheid zijner mijmering gevonden aandoening stelt tot een beeld midden tusschen de menschen, in de statigheid en zwier zijner in door de menigte onvermoedde en door hem zelf vergeten zelfbeheersching gevonden bewegingen, en in het als uit een verre streek aanklinkend geluid zijner stem. Zij, wier woord tot de lagere kringen der menschheid gaat, zullen hem beschouwen en van het door hem gegeven schoone verhalen en leeraren tot de hunnen, op dat die eene verheuging ontvangen en hun leven verbeteren naar zijn beeld. Hem is de taak der overbrenging van het in hooge eenzaamheid gevondene tot den kleinsten menschenkring, wiens werk het dan is het op de volgende te doen overgaan en zoo verder tot het de laagste kringen der menschheid bereikt. Hij kwam wel tot hooger, voor zich alleen stijgend in het alleenig gevondene; fijnere lucht nog zoû hem omvangen, maar hij miste dan de warmte van den blik en den handdruk van den eersten begrijper. Zoo als een worp in het water valt en maakt een kleinen kring om zich heen, die omringd wordt door grootere en al grootere tot de heele vlakte des waters in beweging is gezet, - zoo zal dalen zijn woord naar de omstanders van zijn wezen, die het in steeds wijdere uitbreiding zullen over doen gaan. * * * Iets zeer schoons is de letterkundige. Nobeler dan | |
[pagina 383]
| |
de adel van voorkomen bij sommige afstammelingen van oude geslachten, is, ook om uiterlijk te zien, deze verwante aan den oudsten geestelijken wereldadel, deze naneef der prinsen en helden van het gevoelend denken. Het móét wel, dat voor den aandachtigen beschouwer niet alleen het geluid van den grauwen leeuwerik meer is in edele innigheid dan de bonte pronk van den rijkkleurigen pauw; maar ook de verrukte rijzing van den eenvoudigen vogel een schoonere beweging dan de plompe deftigheid der pooten, die de pauwe-weelde dragen. * * * Het mooiste is om onder het hoofd, dat van verre de afschijnsels zijner ongemeenheid zendt in de blikken van den kijker en van dicht-bij samengesteld blijkt uit plannetjes en vakjes, die ieder afzonderlijk mooi zijn van bizonderheid als deel van de eenheid van het gelaat, - in het lichaam den stengel te mogen zien, die er mede samen doet, met de wendingen van borst en rug, de reik-gebaren der armen en tred-gebaren der beenen, als zoovele bewegingen van blad- en bloemtwijgen, naar het gemoedsleven van binnen die ze deed groeyen en de aanraking met het leven van buiten, het zien der dingen, het hooren der woorden van anderen, dat ze aandeed met licht en met wind. * * * Vergelijk den echten dandy (Wilde en de prins van Wales zijn er vermoedelijk tamelijk grove, maar neem Brummel, gekend uit het boekje van Barbey d'Aurevilly) met den dichter-artiest, dat is den doortrokkene met ingehouden glijdenden zwier, en gij zult een onderscheid zien als tusschen een luisterrijke koets en een beeldje oud en fijn. De kleêren en nagels van den een zullen een geheel van hooge uiterlijke levenskunst vormen, meer het soortelijk volmaakte nabij dan die van den | |
[pagina 384]
| |
ander, maar bij den ander in wiens woord het edeler innerlijk leven spreekt, zal een geheel van uiterlijk bewegen zijn, van een dieper schoon in zijn eenvoud, een wuiven en treden en als een slanke plant neigen op de wisselende maten van het leven, dat allen dag door diep in hem zingt. Hij is de bode der gratie, die van ver ónder het oppervlak komt. Gunnen wij dan aan de lieve leêge rijke kinderen der aarde hun blinkende speelgoed van satijnen liverei, en zijn wij blij, met een licht schertsend lachje naar hun zijde, met het inniger en fijnere spel dat voor óns appart werd gehouden. |
|