Verzamelde opstellen. Bundel 2
(1897)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 369]
| |
[pagina 371]
| |
Camille Mauclair.Couronne de Clarté.Doffe, zwarte, paarsche en witte reuze-rozen op een zwart meer van stilte. Doffe, roode, geele, blauwe, groene lampen in een langen, lagen nacht.
Een boekje, niet dadelijk emotioneerend mooi, maar knapmooi toch, van dof-kleurige, bleeke schoonheid. Geen gevoelsverstand, maar verstandsgevoel. Niet werk der ziel noch des harten, maar werk des geestes. Al kunnen wij nog geen afdoende, ons wijsgeerig gevoel bevredigende, onderscheidende en samenbrengende, aanduiding geven van ziel, hart en geest - wij merken bij benadering zeer wel wat wij er mee bedoelen. Het is een boekje van koelen weemoed. De weemoed zijn de portalen in ons zielehuis, waar het licht heel stil is en vol langzame schaduwbeweging, herfstmiddaglicht. Ik kan erkennen alleen als te bestreven de groote vreugde en het stille geluk. De vreugde is als de zon en het geluk is als de zonneschijn. Maar op weg naar vreugde en geluk zij het ons goed te toeven in de schemering van den weemoed. | |
[pagina 372]
| |
In mijn huis zou ik in de kamer van den verstandelijken weemoed tot behangsel willen hebben de tafereelen van dit boekje om daarheen soms te liggen turen met een strak open en zacht befloersd oog en mijn mijmering te laten zeilen met de dwalende schepen in de schemering dier zee vol wisselende duisters. Het (esoteriesch) axioma van dat alle ding ‘slechts’ bestaat uit zijn leêgte is de uitkomst van de anatomische beschouwing der zielestaten en wèl hem die het zoo ver van zich af houdt dat het niet tot experiment in hem worden kan. Het reizen in de wellust, de kennis, de kunst, beurtelings, als in afzonderlijke werelden, zoo als de schrijver doet, zal altijd eene, met het hoogste te vergelijken, ondergeschikte bezigheid zijn. Het trekken door deze provinciën geschiedt, met middelmatig geluk, buiten de hoofdstad om, waarin het eenvoudige rijzen tot en dalen van den hemel af gebeurt. |
|