Donderdag, 11 Augustus 1898, ochtend
Indien wij eene zienswijze omtrent het leven en de wereld hebben aangenomen, verschillend van onze vroegere, komt het er op aan lang te verwijlen op de plaats van overgang.
Wij moeten niet, in de vreugde over onze nieuwe overtuiging, haar wortel of uitgangsplaats verlaten om de gevolgtrekkingen, die wij er uit gemaakt hebben, zoo veel mogelijk en zoo nadrukkelijk mogelijk te vertoonen, in luidruchtigen tegenstand tegen anderen die steeds denken zooals wij vroeger zelf dachten, maar wij moeten de plek, waar de beide zienswijzen elkaâr raken, blijven beschouwen en die zooveel mogelijk verlichten, niet alleen om dat dáardoor alleen de redelijkheid onzer overtuiging den anderen blijken kan maar ook om dat wij daardoor het ware in de andere meening zullen blijven beseffen en dus in de nabijheid van hetgeen de twee zienswijzen gemeen hebben en dat wel eens iets wezenlijkers zijn kon dan hetgeen waardoor zij van elkander verschillen.