Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Donderdag, 14 April 1898, ochtendGa naar margenoot+Ik had haar gevraagd die dingen in díe kamer neêr te leggen, dicht bij háar kamer. Waarom heeft zij het niet gedaan? Waarom heeft zij ze weg gebracht naar die donkere kamer, achter in het huis, vèr aan de andere zijde, zoo ver mogelijk van haar vandaan? O vader en moeder in het donkere bed... Ik gevoel dat ik een misdaad zal begaan. Ik ben woedend. Mijn geheele wezen is doortrokken van een starre woede, die ik nog juist zie. Maar mij zelf zie ik bijna niet meer. De woede voelt aan als of mijn geheele lichaam daar in verdronken ware en alleen mijn gezicht nog boven dat water zichtbaar. Ik zie mij in den spiegel. Maar, wat is dit? O God, wat is dit? Naast mij staat nog iemant in den spiegel, die naauwkeurig den anderen gelijkt. Die iemant ben ik ook. Ik ga weg van den spiegel... O God, de spiegel beweegt, de spiegel keert zich naar mij, op dat ik niet zal kunnen aflaten mij er in te zien, en hoe ik twee gelijken ben, die naast elkaâr staan. |