Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Saturdag, 19 Maart 1898, ochtendGa naar margenoot+Gij moet ieder uur besteden aan eene nadering van het betere of poëtische leven. Hoe is nu uwe gesteldheid en wat hebt gij gedaan om heden goed te zijn. Het is dag, het daglicht is er, de lucht is licht zwart en wit. Gij ziet een tuin. Gij hoort de wind. Hij maakt hoofdzakelijk twee geluiden: éen loeyerig, van óp-kómen, een, ruischend, van wèg-gaan. Gij hoort allerlei gevederd gedierte, gij hoort een manne-stem, - mooi, dát is de toestand. Nu, wat hebt gij gedaan om...? - Ik heb vanochtend zoo dra toen ik op was, mijn handen voor mijn gezicht gedaan en er eenige malen, in de richting van boven naar beneden, meê over mijn hoofd en voorhoofd gestreken, zeggend tot mij zelf: ‘je zult van-daag mooi en goed zijn en goed werken’. - Heel goed, en wat doe je nú? - Nu zit ik suffend volzinnen uit gedrukte stukken te herhalen, als een enerveerend referein mij toevoegend dat die zoo kwaad nog niet zijn. - - Maar vlegel (o, pardon!), láát dat dan toch. Je weet dat dat een ellendige bezigheid is en volstrekt niet màg... Maar... e... het is wèl opmerkelijk, hè?, dat zoo'n kleine en oppervlakkige maatregel als zulk even strijken met de handen tot gevolg hebben kan, dat je wèrkelijk zoo'n dag goed wordt en werkt, dat je, met andere woorden, je op het oogenblik van zulk een opwekking, je niet behoeft te concentreeren tot je de diepe streek of de mate van ingetogenheid bereikt, waarin | |
[pagina 283]
| |
de mooye dingen, die je voor dien dag wenscht, ontstaan; maar genoeg doet met heel aan de oppervlakte je geest aan te raken, om in de diepte er het begeerde gevolg van te hebben. Lukt het den eersten dag niet, dan doe je het den tweeden dag wat herhaaldelijker en nadrukkelijker, en zoo verder. Eíndelijk zál het je gelukken. Je behoeftje ook, -je móógt dat zelfs niet, - op het oogenblik der opwekking geen rekenschap te geven van je gesteldheid dán. Je zegt eenvoudig, als 't niet anders kan werktuigelijk, die woorden. Al ben je nog zoo wrevelig en dwarsch gestemd tegen alles en ieder-een, met je zelf er bij, - je zegt even die woorden. Je bent tooneelspeler en je zegt even, ernstig en nadrukkelijk, die woorden. Ik zeg niet dat het dádelijk, zelfs niet dat het altijd spoedig, helpt; maar de kracht van dit middel is zóo groot, dat het gebeuren kan dat je op een goeden dag, zonder eenige moeite of aarzeling op het oogenblik zelf van het feit, een heldendaad doet, alleen om dat je 's ochtends, - schijnbaar, en misschien werkelijk, zonder er iets bij te gevoelen - tot je zelf gezegd hebt: ‘als de gelegenheid zich mocht voordoen, zult gij van-daag een heldendaad doen’. - Ik ben het met je eens, dat deze opmerking tot een heel aardig levens-stelsel behoort, maar je zult mij toegeven, dat zij, indien zij niet nader precizeert, van weinig waarde is. - Je hebt gelijk. Maar als ik er mij op toeleg, ben ik een meester in de precizeering van dit stelsel... - O! o! o! amice, ik twijfel er in 't minst niet aan; maar zeg mij toch: heb je werkelijk ooit, naar het scheen overigens slecht gesteld zijnde, op een dag iets moois gemaakt, waarschijnlijk alleen door dat je in de vroegte je zelf had toegevoegd: ‘gij zult van-daag iets moois maken’? - Neen, maar... - Ha zoo! Ha zoo! Ha zoo! Ha zoo! - Zwijg toch, kwast.... - Ja, ja, ik weet wat je zeggen wilt, je hebt een heel bizonder en hoog leven bereikt in den tijd dat je zeer ervaren waart in | |
[pagina 284]
| |
aktive en bewuste levensregeling; maar iets goeds voortgebracht hèb je toen toch níet. Is 't waar of niet? - 't Is waar. - Goed. Indien wij nu alle exaltatie en gelijk-stelling van ‘heldendaad’ met ‘gedicht’ enz. ter zijde laten, - dan is toch je levens-bedoeling het voortbrengen van iets moois of ‘goeds’ dan? - Mijn bedoeling is een mooi leven te leven en daarvan moet mijn werk dan de afdruk zijn. - De afdruk, zeg je. Ja wel, ja wel. Aangezien het grootste deel van je leven uit werken bestaat, zoo is er tusschen ‘het leven van een mooi leven’ en het ‘voortbrengen van iets moois’ zoo'n groot onderscheid niet. Maar laten wij niet gaan zaniken. In 't midden gelaten in hoe ver die periode van aktieve en bewuste levensregeling goed is geweest voor je groei en op zich zelf iets was dat even veel waard is als goed werken, wil ik alleen maar zeggen, dat je niet proefondervindelijk weet, dat door zoo een ochtendlijke opwekking een puik prozastukje of gedichtje kan ontstaan. - Het is zoo. - Mooi. Atjuussies dan. Je kunt alles aktief bereiken, alleen vitaliteit of zichtbare bloei, bloei-in-vormen, niet. |