Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
aant.Vrijdag, 11 Maart 1898, ochtendGij zijt daar, gij zit daar, en lacht maar, tot mij. Het schijnt wel of gij mij goed kent, gij doet niet verwonderd. Maar ik, ik ben zeer verwonderd. Ik moet weg van u gaan met den blik mijner oogen, bang dat gij zult zien hoe ik nog niet ben zooals gij mij kent. * Ga naar margenoot+Het is nacht, het is nacht, het is donkere nacht. O, o, wat is dat?... O God, o God, wat is dat?... o, o, wie schelt daar zoo?... wie schelt daar met zoo verschriklijk, zoo verschrikkelijk schel gedruisch aan de groote schel, de groote schel, van mijn huis..... - Brand, brand, er is brand, hoor, de brand brult, daar, hoog, in den zwarten koker, daar is de blauwe vlam, daar is de groene vlam.... O, het is niet zoo, o, het is niet zoo, het is feest. het is feest, het is de verlichting van het feest, kijk, dat zijn de illumineer glazen aan hun latten, van achteren. Wij zijn hier achter het feest... O, wat is het hier donker, het is licht in het donker. In het donker, in het licht van het donker, is daar iemant bij mij, ligt daar en slaapt iemant bij mij. O, wat een leven is het hier. O, hoe hevig is het gedruisch van de stilte. O God! Hebt gij het licht gemaakt, heeft iemant de luiken open gedaan? Is iemant gekomen en heeft de luiken alle, alle open gedaan? O God! nu kan ik niet zien. O, wat is het verschrikkelijk licht. Nu kan ik niet zien. Mijn handen heb ik dicht voor mijn oogen dicht. Het dringt door mijn oogleden heen, ik kan het niet verdragen... O, wat is het verschrikkelijk licht.
O God, wat is het nu stil!... Wat is het licht nu ook verschrikkelijk stil... Wat ligt gij daar verschrikkelijk stil. |