Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
aant.Dinsdag, 1 Maart 1898, ochtendGa naar margenoot+Ik weet nog hoe prettig ik het vond in een ouden dichter eens de regels te vinden: 'Et rien n' est meilleur que d'entendre air doux et tendre jadis aimé'. Dit gezegde kwam naauwkeurig over-een met wat ik dikwijls had gedacht. En hier vond ik mijn idee bevestigd door een, die het wel weten kon. Daarom wil ik aanteekenen, in de gedachte misschien een ander na vele jaren het zelfde genoegen te verschaffen wat ik toen had, dat er weinig dingen zijn, waarvan ik zoo veel houd als van neuriën. Bij groote muziekfeesten, die ik eens heb bijgewoond, was eigenlijk maar één ding mij innig aangenaam, een passage van eenzaam opklinkend violenspel. En iets dat gelijkt op wat zulk violenspel voor ons gemoed is, kan iedereen altijd voor zich zelf doen. Er is iets, dat prettiger dan neuriën is. Dat is: zich daar op betrappen. Dat is mij gisteren gebeurd. Ik meen met zich er op betrappen niet: merken dat men het doet. Maar ik meen er meê: het merken op een wijze zóó, dat het is als scheidde uw wezen zich in tweeën en als keek de eene naar het geneurie van den ander, door zoo een warm welgevallen daar-aan verbonden, als waarmeê eene moeder kijkt naar het gelukkig spelen van haar kind. * Ga naar margenoot+Voor een dichter, - vroeger zoû ik gezegd hebben: voor een kunstenaar, maar ik vermaak mij den laatsten tijd met het inzicht, dat een kunstenaar met woorden dat slechts in zooverre is als hij zich in de richting van het dichterschap beweegt, hetgeen in de eerste plaats beteekent dat zijne taal zich door gevoeligheid van beweging, door de aanwezigheid van gemoed namelijk, kenmerke - voor een dichter dan, is gemoedsrust een eerste vereischte. Zelfs de hartstochtelijkste vlagen moeten als schoone spelen zijn vóór de lichtende onbeweeglijkheid zijner opmerkzaamheid. Nu is de zaak ook alle storende levens- gebeurtenissen onmiddellijk tot zulke spelen te maken. | |
[pagina 252]
| |
Gij moet, al is de gemoedsrust het eerste vereischte, niet zoo bang zijn voor storingen daarvan. Gij moet ze natuurlijk zooveel mogelijk mijden, maar doén zij zich voor, - wees dan sterk, en zie ze aan, en tracht er schik in te krijgen. Wees blij met den aanval van iets, waaraan gij de levenskracht kunt toetsen van dat onbeweeglijke, dat in U woont. Laat dat, dat niets het kan overwinnen, dan toch geen fraze zijn. Hoe zoudt gij dat trouwens wéten dan na aanvallen te hebben doorstaan. O, als gij de storingen kunt áánzien, van top tot teen, zoo dat er dus afstand is tusschen U en die belagers, - hoe heerlijk zal dat uur voor U zijn. Zie, dat is wat anders dan het vredige gevoel na dat gij ze hebt zien verdwijnen. En misschien is het nóg heerlijker. |
|