Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Maandag, 24 Januarie 1898, ochtendTusschen iets goddelijks te zien of goddelijk iets te zien is geen onderscheid.
Tusschen de in b.v. Heine aanwezige levensgesteldheid, die hem een minnedicht als ‘Du bist wie eine Blume’ deed schrijven, en de liefdesverrukking tot Kristus of de Moeder Gods van | |
[pagina 210]
| |
een Roomschen Heilige, - is een onderscheid in graad en in soort, maar niet in wezen. Iedere moeder is de moeder van God. Zij blijkt echter eerst dat te zijn, indien zij gezien wordt door ieniant, bekwaam haar als zoodanig te erkennen.
Datgene, wat alle kinderen met elkander, en zoo alle maagden, alle moeders, alle kooplieden, alle oude-menschen, geneme hebben, is iets essentiëelers dan het groot aantal eigenschappen, waardoor zij van elkander verschillen. * Indien gij hebt ingezien dat uw kind het Goddelijk Kind is, behoeft gij daarom den heelen dag niet voor hem op uw knieën te liggen, geen oogenblik zelfs. De zaak is alleen, dat gij hem bij voorbeeld zijn hoepel aangeeft op de zelfde wijze als de Heilige Jozef, timmerman, aan zijn zoontje Jezus de schaaf vermoedelijk toegereikt zal hebben. 't Is alleen voor uw eigen genoegen. Indien gij 't niet heel natuurlijk min of meer op die manier kunt doen, laat het dan maar en gooi hem norsch de schaaf naar het hoofd. 't Zal voor uw eigen displezier wezen. De natuurlijkheid is hierbij dermate een eerste vereischte, dat ik u zelfs niet durf aanraden u op die wijze van doen toe te leggen, want dat zoû tot aller-zonderlingste oogenblikken, en dikwijls tot uitbundig gelach in uwe familie, aanleiding geven. Verláng maar, hóóp maar vast en stil, dat het zoo worden zal, - en wie weet wat gij op zekeren dag zult zien gebeuren. * Ik schrijf het laatst boven-staande neêr, en toch behoort juist tot die dingen, waarvan ik volstrekt niet weet, wat zij eigenlijk zijn: hopen en verlangen. Ik heb nooit hopen en verlangen als een even duidelijke beweging waargenomen als eten en drinken. | |
[pagina 211]
| |
Wel heb ik op die wijze min of meer leeren kennen: de Heroïsche extaze, de Aktive religieuze extaze, de Passive religieuze extaze. Ten eerste, gebruik ik deze woorden in de spijt dat ik er geen naauwkeuriger en er minder aanmatigend uit-ziende weet. Ten tweede, wilde ik zeggen, dat deze verschijnselen, in den vermoedelijk uiterst lagen graad, waarin zij mijn deel zijn geworden, mij gemeenzaam bekend zijn, zoo dat ik als het zoo is, zéker weet: ‘nu ben ik, voor mijn doen laag of hoog, in de aktive Extaze, in de passive Extaze’ enz. Thands meen ik, gelijk reeds vermeld is, ook de Ziel in de Liefde te hebben leeren kennen, zoo dat ik wist: ‘nu beweegt de Ziel,’ ‘nu beweegt de Liefde,’ zoo als men weet: ‘nu proef ik deze of gene spijs.’ Maar hopen of verlangen ken ik zoo niet. Het eenige wat ik hieromtrent weet is, dat ik neêrslachtig ben als ik derf en opgewekt als ik heb wat ik graâg heb.
Wellicht Staat dit gegeven in verband met deze mogelijke waarheid: dat ik niets anders hoop of verlang dan te zijn in een toestand waarin ik weten of zien kan, dat ik hoop en verlang. Zoo dat wanneer deze toestand aanbreekt, het doel van het hopen en verlangen bereikt is en daarmede natuurlijk het hopen en verlangen ophoudt te bestaan. * Ook volgens de gangbare gedachte der Kristenen is de Hel of Eeuwige Verdoemenis niet Eeuwig gelijk de Eeuwige Gelukzaligheid dat is. Immers heeft de Hei een begin gehad en de Hemel niet. Van waar kwam eigenlijk het slechte in de Engelen, die tegen God opstonden, en toen Duivelen werden? Het is bizonder, dat de duivel-afbeeldingen niet den indruk geven van een groot lijden in dat wezen. Kristus is lijdend, de verdoemden zijn lijdend; maar de Duivel? | |
[pagina 212]
| |
Het genoegen van den Duivel is te doen lijden. Nu, daar van heeft hij zoo vol-op, dat de Hei eigenlijk een Hemel voor hem moet zijn. Hoe kan dat, daar de tegen God opstaande Engelen eigenlijk veel slechter waren dan de zondige menschen? * Jan Klaassen of Het Lachende, gelijkt meer op een duivel dan op een heilige. * Het is ontstellend te bedenken, dat niemant de hooge Poëzie of Werkelijkheid van het Oude Testament (van Koran, Talmud, enz.) en der Evangeliën meer kan genieten. Niemant toch kan haar lezen gelijk wij hedendaagsche poëzie. De geléerden niet door hun natuur en wijl zij de taal tóch niet gelijk tijdgenooten kunnen begrijpen. De leeken niet, want die ontvangen slechts het door de gemoederen der niet-begrijpende geleerden heen gefilterde goedje. |
|