Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Maandag, 17 Januarie 1898, ochtendOok mijn lichaam leeft Eeuwig in het oogenblik der Eenheid. Eeuwig beteekent niet van langen duur; Eeuwig beteekent zonder duur. Wat ben ik anders dan mijne Gedachte? Dat ik verouder en naar den dood heen ga, bemerk ik slechts door op een zekere wijs te denken. Maar denk ik op een andere wijze, dan bemerk ik 't niet. Als ik het niet bemerk, bestaat het voor mij niet. | |
[pagina 199]
| |
Als ik geen spiegel heb of in den Spiegel alleen zie het betere leven in mijn oogen en gelaatsuitdrukking; Als ik zoo bezig ben met schoonere gedachten, dat ik, Stil voor mij heen ziend, 't rimplen mijner handen en 't grijzen van mijn baard niet oplet; Als ik zelden leef in herinneringen of die alleen bespeur als schoone beelden, tusschen wie en het thands geziene, tusschen wie en mijn slaap-droomen en fantaziën ik geen verschil zie, namelijk geen eigenlijk verschil, - dan maakt de veroudring van mijn lichaam geen dieper indruk in mij dan het wisselen der seizoenen in een verliefde, die slechts denkt aan schoonheid van zijne geliefde.
Zoo als een schilder in een landschap alleen iets moois ziet, waar iemant anders dat niet ziet, zoo kan het zien van onzen geest zich richten op het tijdlijke, zoodat het slechts de Eeuwigheid daar ziet. * Ga naar margenoot+De Waarheid. De Waarheid is dat we in den Hemel zijn of daar nabij. Die maar van zelf heel goed en stil is en zonder nagedachte of die, af-wijzend alle af-leidende gedachte maar stil verlangend wachtte, die zal eens op een dag terwijl zijn adem gaat hooren de woorden van voor langen tijd, hoe die tot hem worden gezeid, en in zijn brood en in zijn wijn zal God zelf hem tot spijze zijn. Hij zal het brood en den wijn nog met iets anders dan met het zintuig proeven en weenen van een geluk, dat voor velen geen vreemd geluk meer moge zijn. * Ga naar margenoot+Hoe zoû de plaats, waar men proeft zich met God zelf, die het beste van den hemel is, te voeden, iets anders dan de hemel kunnen zijn. Waar God is, is de hemel. Want de hemel is immers de hemel, om dat die de plaats is, waar God is. * Ga naar margenoot+Ik had gister-avond op-eens een vlijmend zoet gevoel in mijn | |
[pagina 200]
| |
hoofd, en dat ik nog niet kende. Het was een wellust van gedachte. Het was toen ik dacht aan een uur, waarin ik bijna poëzie heb gemaakt. Ik weet niet of dat wel goed is. Misschien dat wat eigenlijk gebeurd moest zijn, toen mijn gedachte en haar beeiden zich in de nabijheid der poëzie bevonden, nu, als een vervloeying in het ledige, afzonderlijk geschiedde, zonder door de verbinding met gedachte en beelden, tot daad van poëzie te worden. Misschien ook dat het slechts een voorsmaak was, van 't geen, te samen met het andre, mij nog heerlijk zal gebeuren, het eerste werken van een tot nu toe werkeloos en onontbeerlijk deel. |
|