Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Saturdag, 25 December 1897, ochtendIk denk aan haar gelaat, zoo als het is wanneer zij nederligt met neêrgeslagen oogen maar niet slapend, zoodat de oogen naar beneden geopend zijn en daar op iets neêrzien. Blank is het boven de fijne wenkbraauwbogen, die zacht zwart zijn van kleur, die zoo lief en fijn zijn te gelijk als had de hand van Onzen-lieven Heer bizonder teêr bewogen toen hij de dakjes maakte boven de oogen, waar-uit zijn licht zoû schijnen op mij neêr. Daaronder liggen de ooge-dekjes, groot, zacht en blank. Hun smetteloze blankheid ligt neêrgevlijd boven het teêre roode blozen der wangen als reine moeder-schijn boven bloeyende kindervreugd. Aan de ooge-dekjes is lange zwarte franje tot bescherming en sieraad van de oogjes als zij slapen gaan. En als een stralenkrans om hunne schoonheid heen is die wanneer zij opengaan. Ik zie zoo gaarne haar gelaat wanneer haar oogen open zijn. Maar als haar oogen zijn gesloten is het of iets nog teerders in mij open gaat. * Het kinderlijke ròze en rood van haar kinnetje, mondje en wangen is zachtjes heen geleid
als een verlangen
naar de blankheid
der moederlijke vrede
van haar voorhoofd en blanke oogleden.
|
|