Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagMijn oogen zijn goed. Als een gebaar van fluweelen streeling zwenkt de blik soms in een bocht van hoog op zij naar beneên over de dingen heen, gelijk een hand die van de slaap van een blond meisje liefkozend daalt tot onder aan de kin. Het zinnenleven van met oogen als fluweel de dingen te zien | |
[pagina 162]
| |
zoû mij, dunkt mij, voldoende zijn, ook indien dit kon gebeuren zonder dat het gouden lichtje, dat waarschijnlijk van de ziel komt, er in scheen. * Ga naar margenoot+Over de vlakte ben ik gegaan, alleen, mijn hoofd hoog op in den wind. Die suisde om mijn gezicht en deed aan mijn ooren zijn heel prettig geluidje hooren. In 't klein zoo als hij ook wel in den schoorsteen fluit. Van-ochtend hoorde ik ook reeds een vogelfluit die mij trof door zijn mooiheid. Ik was een schip gelijk met blijde Zeilen, dat, plecht-statig, over de vlakte aan komt ijlen. Op den heidedijk merkte ik, dat het gewemel als van een aangedanen liefde-blik, dat ik zag aan den hemel, was de weêrschijning van mijn eigen ziele-oog, die daar bewoog. In het bosch heb ik geroepen. Ver van achter vele boomen hoorde ik den weder-roep komen. Nogmaals riep ik onder de boomen: koekoek, koekoek. Onzichtbaar, als uit boomendroomen, klonk de weêr-roep: koekoek, koekoek. Toen heb ik op mijn pad zien komen fluweelen moeder en blond klein meisje. Die deden ook een wandel-reisje. Van 't meisje hare blonde haren er op haar mutsje vastgewaaid waren om dat zij hechtend zijn als zijden draden. * Ga naar margenoot+Het kleine kindje liep met het windje, die speelde met heur haren, toen zij in eens bemerkte dat er traantjes in haar oogen waren. Zij dacht: dat windje, is dan toch geen goed vrindje als hij mijn oogjes zoo verdrietig maakt. |
|