Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Woensdag, 8 December 1897, ochtendGa naar margenoot+Onder den regen en den wind ben ik ontwaakt uit diepen slaap. Ik had in mijn oogen een gevoel alsof zij moede waren van teederheidsbesteding. Waar ben ik wellicht geweest en wat heb ik wellicht gedacht in het duister van den nacht? Zoo als de nacht dikwijls niet weet van den dag, weet ook dikwijls de dag niet van den nacht. Met een zelfde zekerheid als waarmede men, schrijvend, de voorwerpen op tafel ziet staan, niet-te-weten met den geest wanneer het dag is en wanneer het nacht is, lijkt mij tot een zeer goed leven te behooren. Er is, in zeekren zin, geen onderscheid tusschen de voorstellingen van den droom, en die van het oog en de verbeelding in wakens-staat. Het is waarschijnlijk dat wij nooit niet-droomen, maar alleen ons of niet herinren onzen droom, òf zelfs niet dat wij gedroomd hebben. Maar is het niet bizonder, dat komend uit diepen slaap en ons niets herinrend van den droom, wij dán misschien het zeerst gevoelen van een leven te scheiden, waarin wij waren? Ik ben uitgegaan in den regen en ontmoette dadelijk een prettig gevoeltje van meer dan twintig jaar geleden. O dat vrede hebben met den regen, o dat toelachen van uit den regen van iets bekends en liefs van zoo lang geleden! * Ga naar margenoot+Ik heb tusschen-beide het gevoel van mij niets te herinren van alles wat ik thands heb opgeschreven. Juist zoo alsof ik het gedaan had in een droom. Dat lijkt mij een goed teeken. * | |
[pagina 146]
| |
Het was nog donker en wij zaten bij een lampje, heel bizonder klein. Toen is zacht en naauw merkbaar het daglicht daar opgegaan voor mijn. Er was een mooi melkkannetje en een wat grootre mooye kan. Er was nòg een heel klein lichtje. Ook was er een gezichtje, en eene kleine stem om beurte sprekend met de mijn'. * ....zoo als zij plotseling, de oogen neêr, en met kleine bewegingen van weêr-voort-gaan, doet wanneer zij aan mijn oogen mijne gedachte in haar gevoelt.... Het godlijk leven wil de vereeniging in de daad, niet in de na-gedachte. * Ga naar margenoot+De nacht en de dag zijn het tweevoudig leven. Wiens nacht een heldre dag is en wiens dag een klare nacht, is de Een-voud gegeven. Weinig meer de scheiding merken verzwakt het besef van duur en brengt ons nader tot de Eeuwigheid. * Ga naar margenoot+Even weinig na-gedachte als een schoone droom, heeft overdag Haar Leven. Ik schrijf uit het kristallen vat, dat Zij mij heeft gegeven. * Ga naar margenoot+O samen, samen, al tijd samen te zijn. Nooit meer alleenig. Samen in blijheid al tijd; in blijdschap van samen-zijn toch, in de pijn. In blijdschap van samen-zijn bóven de pijn. Dag en nacht elkaâr tegenlacht. Vreugde Al-Eenig. Zonne-pracht lacht in schaduw-zacht. Schaduw lacht zacht in de zonne-pracht. |
|