Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+Klaarder was deze dag dan alle vroegre dagen. Bij huis, heb ik naar boven gekeken en ben blijven staan met lichten schrik. Zoo hoog was de hemel, zoo doorzichtig de lucht. Ik liep in een diamant, waarin de aarde was gevat. Ik zag dat de doorzichtigheid juist te kennen was, aan iets zachts, als een adem van licht, die voor het rondend blaauwe zwevend was. Er was iets tusschen mijn oogen en dat daarboven, dat als een zachte ontroering van de klaarheid was. Toen heb ik neêrgezeten en gelegen, zwak en door de klaarheid aangegrepen. Toen zijn wij samen gegaan en heb ik ons zien loopen door het klare licht. Ik sprak er van telkens als ik het weêr zoo zag. Mijn stem klonk, vond ik, bizonder en overal heel even echo klonk. De blauwe klaarheid omtrilde ons als geest van kristal, | |
[pagina 118]
| |
omzweefde ons alsof die vloeibaar en zoo maar op te scheppen was. Een huis en een ver boomenrijtje zag ik bizonder helder staan. In een boschje waren ook nog zonneplekjes. En boven door het boomengroen scheen de zon wit laayend licht. De zonneplekjes waren toch nog mooi, ofschoon ze er eigenlijk niet bij behoorden, daar het zilver-witte licht immers overal was. Ik zag onze zeer lange schaduwgestalten voor ons uit op den gouden grond. Ik luisterde hoe ons samengaan wel klonk in onze stappen. In de laan vroeg ik iets liefs aan Haar, mijn gelaat licht gebogen en naar haar toegewend. Ik ben te zeer aangegrepen en zie niets meer. * Ga naar margenoot+Ik smeek U, dat uit deze klaarheid Helderheid en kracht voor mij ontsta. |
|