Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+Ik heb mij nedergelegd om te slapen. Mijn hoofd was zoo heerlijk warm. Ik hoorde naar het heerlijk ruischen in mijn ooren. Vooral daar waar aan de kruin het hoofd als een kleine heuvel wordt, was het zoo heerlijk warm. Eerst kon ik niet slapen en door mijn warme half ontsloten oogen zag ik het witte kantwerk. En ik gevoelde dat het zoo warm en goed was en de slaap kwam over mij. * | |
[pagina 115]
| |
Ga naar margenoot+Als zij ziet dat ik haar aanzie alleen denkend aan wat ik dan zie, beven wel haar oogleden lichtlijk op en neêr en even ziet zij naar een andere zijde. Een kleine gedachte, die zij stil verborgen hield, heeft mijn stem uit-gesproken. Ik hoorde het wel wat hard klinken toen ik aan de laatste woorden was. Toen heeft dat teêre en warme rood, dat voor zij Moeder was, als ik haar aanzag, zoo vaak op hare blanke wangen was, het zilver-blonde waas van haar gelaat in zachten gloed bekropen. Ik kwam uit mijn kamer en vroeg haar met mij te gaan en zag haar aan. Zij zat daar, haar gelaat was zoo klaar. De weêrglans van het licht was op haar. In dien glans, die met de oogen sámen scheen, stonden de oogen zoo donker klaar. Ik voelde mij daar staan met het onderhoofd voor-uit en oogen teeder wonderbaar. Toen ik het zeer bemerkte, zoû er iets gebeurd zijn, ik weet niet wat, en ik moest het breken. Toen zijn wij samen gegaan over vele wegen, waar ik lang niet geweest was. Alles scheen anders dan vroeger alsof er iets heel bizonders over was. Ik gevoelde wel dat mijn hoofd bizonder en ik zwak was, maar dat dit goed was en alsof dít niet kon er zonder. Ik zag de witte zwanen met het groene gras en daar achter het water dat klaar donker was. Toen ik alleen terugkeerde, zag ik het onbewegelijk, effen klare water met zijn zilverglans en klare donkerheden. Ik zag dat alles: huizen, boomen, gras, de boompjes met hun tengere takken, de blauwe lucht met witte wolken er even duidelijk in waren als er boven, maar schooner scheenen in die zilverkleurge donkerte en klare onbeweeglijkheid. * Ga naar margenoot+Toen ik buiten was, zag ik uit mijn oogen een egaal rood licht over het pad en de heesters schijnen en ik wist niet zoo heel zeker of het licht was, dat zij hadden opgevangen van de lucht, die toch zoo heel rood niet was. Wás het licht van boven, dan weêrschenen zij het al zeer | |
[pagina 116]
| |
sterk. Het gebeurde toen Zij weêr bij mij was gekomen, zonder dat ik echter zeer sterk innerlijk iets gevoelde. |
|