Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdAvondHet kleine-meisje had aan de moeder iets lekkers gegeven. Toen vroeg het jongetje het terug dat híj 't Haar ook nog eens kon geven. * Ga naar margenoot+Ik heb laatst iets slechts gedaan, dat mij nu nog van binnen schrijnt. Het was die Dag van Klare Schoonheid. Het Kind was beter en bloeide schoon. Ik zag het hoofdje met de blonde haren, de groote blauwe oogen, de wangen met hun perzikrood, het heele kleine mondje en een uitdrukking van ernstig geluk, zeker om dat zij wist dat zij mooi was en door de Moeder met zóo groote zachte helderheid van geluk bekeken werd, en ook niet bekeken, maar voelde het toch aldoor om haar stralen. Want als stralenbundel uit een gieter op een rozestruik scheen het op het kinderhoofdje neer. Wanneer zag ik zoo schoon de Ziel der Moeder ? Een klaar geluk scheen van haar uit te schijnen in den schoonen dag. De woorden juichten luide en vele uit haren lieven mond. Wijl ik haar toen zoo schoon bewogen zag en begreep wat in haar omging aan de blijheid harer woorden over andere dingen, welden de warme tranen heerlijk in mijn oogen. Zij zag het en vroeg mij waarom ik schreide. Ik heb haar toen gezegd, dat ik om andre dingen dacht, ach, dit had ik niet moeten doen. Want als een wolk voor zonneschijn, die snel voorbij gaat maar het toch éen oogenblik geheel bevlekt, zag ik een snel verdriet over haar lieflijk aanschijn glijden. Ik zeide dat wijl ik zoo schroom vereeniging der zielen als d'een', de mijne, zoo veel minder schoon dan d'ander is. Maar, moeder, moeder, vergeef mij, dat ik op dat oogenblik mij niet geheel heb weggegeven. |