Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Dinsdag, 26 Oktober 1897, ochtendDe ochtend is geheel de zelfde als die van eergisteren, misschien nog mooyer. Ik zie weêr, als in een daauwdruppel of diamant, al die kleuren fonkelen in het zonne-sterretje op mijn blinkende klok. Voor mij staan de zelfde boomen in het hemelblaauw, een enkele nauwelijks door den wind bewogen. De schaduwen en de zonneschijn liggen weêr in den tuin. In mijn roerloze kamer ligt stil de zonneschijn en de sliert wingerdschaduw beweegt over den witten kant der gordijnen. De geluiden zijn de zelfde: de klok, de verre haan, houtgeklop heel ver weg, en de vogeltjes dicht-bij. Maar de schoonheid is er niet. Toch, - hóor ik dat ik het niet mooi hoor. Dat is reeds iets. Zou het kunnen wederkeeren?... Als ik eens héel stil was... Eer-gisteren was Het er nog. Het is de hoofdzaak - en onvoelbaar in zijne verdwijning. Even als mijn handen en wangen het daglicht niet voelen komen en gaan, voel ik van binnen Het niet verdwijnen. Laat ik nu maar heel dankbaar zijn, dat het er is geweest. * Ga naar margenoot+Ik begrijp niet hoe een toestand van evenwicht de te-rugslag kan zijn op een toestand van lijden. Want even als de klokslinger juist even veel rechts gaat als hij eerst links is geweest, - moest ook de mensch na beneden het verband met de dingen te zijn geweest, daarna boven dat verband stijgen. Eerst voelt hij zich niet in het Leven passen, maar door lijden daar beneden. Moest | |
[pagina 54]
| |
hij dan ook niet daarna weêr niet in het Leven passen, maar door geluk zich er boven gevoelen? (Als ik zeg ‘ik begrijp niet’ bedoel ik niet: ‘dat is dus niet in orde’; maar: ‘ik ben te duister en te zwak om te begrijpen’.) De oplossing moet deze zijn: dat, in den zin dien deze woorden hier hebben, de toestand van evenwicht staat tot den voorafgaanden toestand zoo als bij den klokkeslinger rechts staat tot links. Dat het beeld van te dalen en te stijgen terwijl het Leven in het midden blijft, eene onjuiste vergelijking is. Immers, indien een toestand van evenwicht op iets een terugslag is, dan kan hij het wel op anders niet zijn dan op een toestand van verbroken evenwicht. Noemt gij dezen laatsten toestand nu lijden, dan is dus de eerste ‘geluk’. En in het midden van deze twee ligt een toestand die noch lijden noch geluk is. * Ga naar margenoot+Gij meendet dat op een toestand van lijden alleen kan volgen een zoodanige toestand van geluk waarin men zich boven of buiten het Leven gevoelt. Dat dus een menschenleven, waarin lijden voorkomt, niet evenwicht kan opleveren. De toestand is er echter niet een van evenwicht tusschen lijden en geluk. Immers dan zou hij zelf niet gelijk zijn aan geluk. Maar hij is er een van evenwicht tusschen lijden en dat soort geluk, dat boven het Leven is. Dat hij zich verhoudt tot het voorafgaande lijden, zoo als de klokkeslinger rechts tot den klokkeslinger links, - daaruit volgt dat hij niet een soort lijden was, waartegenover staat het soort geluk, dat boven het Leven is. De toestand is een evenwicht tusschen twee dingen en is tevens een van twee andere dingen, waartusschen iets anders het evenwicht is. Iets kan op iets den terugslag zijn en tevens, in andere verhouding, het middelpunt tusschen twee andere dingen. Een zonnige Woensdag is het middelpunt tusschen Maandag en Vrijdag en het tegenovergestelde van een donkeren Woensdag, tusschen welken en hem een matig heldere Woensdag het | |
[pagina 55]
| |
middelpunt is. Een matig heldere Woensdag staat tot Maandag zoo als de toestand die noch lijden noch geluk is staat tot dien van Geluk boven het Leven. Niet als zoodanig is de toestand van evenwicht de te-rugslag op dien van lijden. Maar als toestand van geluk. Het geluk lígt in het evenwicht. Dan ligt het lijden in het verbroken evenwicht. |
|