Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Maandag, 25 Oktober 1897, ochtendGa naar margenoot+Gister-avond in de schemering. Boomen staan in atmosfeer als geest van kristal. Zoo als de brooze horizontale takjes der jonge beuken staan, héel even naar beneden wijkend onder het geheel horizontale... * Ga naar margenoot+Ik begrijp de Heilige-Drievuldigheid zoo als Ruusbroec die uitlegt, begrijpen in de kleine beteekenis, bevredigend voor het dagelijksch leven. Ik begrijp de Heilige Teresia, waar zij zegt: de Godheid is als een diamant veel grooter dan de wereld | |
[pagina 52]
| |
Ik begrijp de woorden van het Evangelie: ten zij gij wordt als deze kleinen, zult gij in het Hemelrijk niet binnengaan. En meer dergelijke waarheden. Ik begrijp, dat Kristus genoemd wordt: de zoon van God. Maar wat bedoeld wordt met een ‘Persoonlijk God’ begrijp ik niet. Het begrip van ‘persoonlijkheid’ is mij duister. Dit begrip moet liggen in gedachtestreken waar ik nog niet ben geweest. Want het is wáar. Alles is waar. Alle tegenstrijdigheden zijn schijnbaar. Als ik zeg niet te begrijpen wat is ‘Persoonlijk God’, meen ik, dat ik dit begrip nog niet gedácht heb, zóo, dat het mij voldoet. Ben ík een persoon? Ik besef, dat men gelijk heeft met dat te beweren, maar duidelijk is het mij niet. Dit ligt aan mij. Ik heb mij nog nooit gevoeld zóo, dat indien ik het gevoel formuleerde, de formule zoû over-een-komen met het al-gemeene woord ‘persoon’. Ik heb het idee, dat het persoonlijke in mij datgene is, waardoor ik essentiëel verschil van andere personen, dat het persoonlijke geestelijk is wat mijn gelaat zichtbaar is. Het persoonlijke is niet gevestigd in de eigenschappen, maar in dat wat ontstaat nu de eigenschappen hier zóo, als nergens elders, samenkomen. Dat zijn dan niet alleen: samengekomen eigenschappen, maar door die samenkomst ontstaat iets. (De persoonlijkheid is de relative harmonie, die door het samenkomen der eigenschappen ontstaat.) Gij beseft dat men gelijk heeft met te beweren dat gij een persoon zijt, dat een mensch een persoon is. Langs de lijn van de historische subjektiviteits-leer, dat: God is de mensch, zoo als hij zich projekteert in de Oneindigheid of zoo als hij zich Oneindig projekteert, - nadert gij reeds het begrijpen der uitdrukking ‘Persoonlijk God’. Nu is dus ten eerste: uw besef: ‘dat men gelijk heeft’ enz. te verinnigen tot een gevoelsgedachte, en die te verhelderen; ten tweede, de subjektieve voorstelling der genoemde leer te verobjektiveeren, - hetgeen gij wéet besèft te hebben dat kán -; | |
[pagina 53]
| |
om U het gangbare begrip ‘Persoonlijk God’ duidelijk te maken. Ook al staat op een zeker denkplan het begrip ‘Persoonlijk God’ niet tegenover het begrip ‘Onpersoonlijk God’, - toch moeten beide begrippen op dat denkplan, waarop zij wèl tegenover elkander staan, mij duidelijk worden. |
|