Over literatuur, (de heer F. Netscher)
(1886)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekendII.In September en December '84 debuteerde de Heer F. Netscher in de hollandsche literatuur, met drie schetsen in het tijdschrift Nederland, waarvan twee onder zijn eigen naam en een onder het thands openbaar geworden pseudoniem ‘H. v. d. Berg’ verschenen. Bij die gelegenheid schreef ik over laatstbedoelde schets een artikeltjen in het Weekblad, den Amsterdammer. De daarin gebezigde mij-zelf nu wel wat overdreven klinkende termen van waardeering, het verschil tusschen den toon díer woorden en die, welke ik nû over denzelfden auteur meen te moeten schrijven, is maar schijnbaar, en dat schijnbare verschil wordt verklaard door het onderscheid der tijds. omstandigheden van toen en nu. Tóen was ik bijna de eenige Hollander, die het fransche naturalisme liefhad en er in de koerant over schreef; de Heeren Cooplandt en Netscher hadden nog maar weinig van zich laten hooren; de laatste scheen er zelfs nog niet aan te denken om op te treden als theorist van het naturalisme. Ik was dus zeer verheugd, toen ik plotseling in Nederland stukjens hollandsche literatuur ontdekte, van dezelfde soort, als die ik al zoolang had aangeprezen, en ik haastte mij er met zeer veel lof melding van te maken, óm dat ik ze werkelijk goed vond en óm dat 't mij zoo'n pleizier deed. Nû echter is de toestand geheel gewijzigd. Het naturalisme | |
[pagina 3]
| |
in Nederland, hoe klein ook, bestaat. De Heer Cooplandt heeft verleden jaar in bovengenoemd Weekblad een reeks aankondigingen over fransche natural. literatuur geschreven en zelf onlangs een allerliefst deeltjen met schetsen uitgegeven. De Heer Netscher heeft, niet alleen in het weekblad, maar ook in het Nederlandsch Muzeum, in Nederland, in den Gids, in den Nieuwen Gids, in het Handelsblad, in de Portefeuille, ja, ik weet niet waarin niet nogal meer, met een verwonderende naarstigheid zijn gedachten over literatuur uit-een-gezet, en doet nu ook den thands te recenseeren bundel eigen werk het licht zienGa naar voetnoot*). Het verschijnen van dezen bundel dunkt mij een gelegenheid om over den auteur Netscher in 't algemeen, den kritikus en den kunstenaar, een woordtjen te zeggen. Want de wijze waarop hij, vooral in zijn kritiek-artikelen, voor het publiek is getreden, maakt het hoog tijd hem eens te kenschetsen. Er is geen sprake meer van: een verdienstelijk jong talent, dat met zijn eerste pennevruchten voor den dag komt, met eenige toegevendheid te beoordeelen en hem niet te ontmoedigen bij zijn eerste schuchtere schreden in de literatuur. Neen, de Heer Netscher voert in alle organen, welke onder zijn bereik komen, het woord op een toon van hoog gezach, hij keurt goed en af met een heerschappelijkheid, hij heeft een manier van te zeggen ‘ik doe dit of ik onderschrijf dat, of ik ben dat van plan’, die slechts kan voortkomen van iemant, die ook aan zich zelf de hoogste eischen gesteld wil zien. Hij wil beschouwd worden als een eerste in rang, zoowel in de theorie als in de praktijk der kunst. Hij wil geschat worden met het oog, waarmede men groote kunstenaars taxeert. Uitmuntend; ik zal trachten hem als zoodanig te woord te staan. Ik zoû mij gemakkelijk van deze recensie af kunnen maken door eenvoudig een korte charakteristiek van 's Heeren Netschers talent te geven, besloten door iets als: ‘wat is het | |
[pagina 4]
| |
jammer, dat deze jonge man, die toch in-der-daad talent heeft, zoozeer praetensiëus is en zich zelf in de oogen zijner lezers daarmeê nadeel doet’. Maar de Heer Netscher heeft zich dermate op den voorgrond geplaatst in onze nieuwere letterkunde, dat dit onderwerp voor eenigszins uitvoeriger beschouwing niet te onbelangrijk geacht kan worden. Vooral kan het dit ook niet, om dat het verschijnsel van een optreden als het zijne een merkwaardig geval is in de hedendaagsche literatuur-geschiedenis. Ik zal dus beginnen met zijn werk te omschrijven en daarna zijn verdienste pogen in het licht te stellen. Ik kan dezen auteur zelf trouwens geen grooter genoegen doen dan door ‘zijn hersens te ontleden’ en een zoo ‘waar’ mogelijk beeld te geven van den indruk, dien hij maakt. Zóo tochzegt hij zelf de kritiek te begrijpen. |
|