De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey

269

[aan L. van Deyssel]

Amsterdam, 29 Februari 1904

Rokin 74-76,

hoek Wijde Kapelsteeg.

Wel EdelGeb. Heer,

Naar aanleiding van uw schrijven betreffende het artikel van den Heer de Vooys, Over Gorter,³⁴⁴ moeten wij U melden niet opgemerkt te hebben dat dit artikel tegen U

344 Is.P. de Vooys, De dichter Herman Gorter zou uiteindelijk het licht zien in De Beweging, Eerste jrg., dl. IV, november 1905, p. 125-164.

[p. 263]

bedoeld zou zijn.³⁴⁵ Wij verzoeken U dus ons te willen opgeven door welke plaatsen U zich gekrenkt gevoelt, dan zullen wij het den Heer de Vooys meedeelen, en betwijfelen niet of hij zal ze schrappen of wijzigen.

Hoogachtend

Uw dw.

Scheltema & Holkema

345 In het artikel, zoals dit verschenen is in De Beweging, is een dergelijke bedoeling in elk geval nergens aanwijsbaar. Ofschoon Scheltema & Holkema op 7 maart 1904 aan Van Deyssel lieten weten: ‘De zaak de Vooys zal naar uw verlangen geregeld worden’, noteerde hij toch op 10 maart 1904: ‘Immédiatement l'article - de Vooys à Van Looy’. Het is echter - gezien de tweede alinea van Scheltema & Holkema's brief van 18 maart 1904 - ook zeer wel denkbaar dat de uitgevers op 7 maart met hun cryptische mededeling bedoelden: wij hebben er vrede mee wanneer U de kwestie-De Vooys voorlegt aan een arbiter, in dit geval aan Jac. van Looy.