De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
26817 februari 1904 Ga naar voetnoot342 Albert Verwey aan Ary Prins: ‘Begin 1899 heeft Thijm mij geschreven dat ik sommige verzen gemaakt en in 't tijdschrift geplaatst zou hebben na zijn stuk Caesar te hebben gelezen, en wel met de bedoeling om dat stuk tegen te werken. Toevalligerwijs kon ik met het boek van de uitgevers, mijn handschr. en een briefkaart van Thijm bewijzen dat dit niet zoo was. Thijm evenwel wou mijn bewijs niet zien, omdat hij bij blijkend ongelijk zijn geloof zou verliezen in zijn kritiek. Hoewel hij zich schijnbaar met mij verzoend had en mij had verzocht over de zaak te zwijgen, bemerkte ik in 1902 dat hij de beschuldiging tegen Van Looy en tegen Groesbeek had herhaald. Deze zaak heb ik voor arbiters gebracht. Thijm tracht, en met succes, te ontkomen aan hun uitspraak. Zij, Verster, Tak en Van Looy hebben mijn bewijs gezien, en aan elkander te kennen gegeven dat mijn weerlegging afdoend is, maar het komt niet tot een uitspraak, en ook bewijzen zij Thijm niet de vriendendienst hem van zijn waan te genezen, door hem mijn weerlegging te toonen. Dit nu, dit laatste, is het eenige, wat, dunkt mij, gedaan kan worden. Wilt ge dat doen - we konden er over spreken, maar dan zoudt ge eerst de bescheiden die nu bij Tak zijn, moeten zien. Verhelen kan ik evenwel niet dat mij Thijms heele grief een voorwendsel lijkt. Thijm is geprikkeld door mijn werkzaamheid. Hij vindt bij mij voor zijn eigen werk niet de bewondering die hij het waardig vindt. Hij wil van mij af en zich een kring vormen onder het groote publiek. Al zijn streven is sints lang erop gericht bij dat publiek te winnen wat hij bij de weinigen aan het verliezen is. Ondanks mijn vriendschap voor hem heb ik niet langer met hem kunnen meegaan. Ik acht hem een gevaar voor de toeneming van onze letterkundige kunst. Het zal er wel op uitloopen dat hij zijn eigen weg gaat, door een eigen tijdschrift uittegeven of zich te verbinden aan Gids en Groot-Nederland. Ik ben daarentegen van plan de uitgave van een Algemeen Tijdschrift, 't zij dat De XXe Eeuw zal heeten, of een anderen naam krijgen, - 1 Jan. 1905 alleen voorttezetten.’ (Conform G.H. 's-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids/Brieven en documenten, Arnhem, 1955, p. 150). |
|