242
1 oktober 1903
Blijkens Maurits Uyldert, Dichterlijke strijdbaarheid, a.w., p.
169, zette Verwey op deze datum ‘in een brief van acht zijdjes kwarto,
machineschrift’ zijn opvattingen uiteen over de wijze waarop De XXe Eeuw zijns
inziens zou moeten worden geredigeerd. Op Verwey's verzoek stuurde Scheltema
& Holkema een afschrift van deze brief aan Van Deyssel. Dit afschrift
bevindt zich niet in het Van Deyssel-archief zodat wel moet worden aangenomen
dat het nooit terugkeerde uit het dossier, aangelegd door Mr. W. Heineken - zie
nr. 255 - ten gerieve van wie Van Deyssel ‘de copie van den brief des Heeren
Verwey’ onder diens berusting liet. Merkwaardig genoeg bevindt zich anno 1986
het in 1955 ten dele door Uyldert openbaar gemaakte schrijven niet meer in het
Albert Verwey-archief van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, is daarin
althans niet meer teruggevonden door degenen die betrokken zijn bij het Project repertorium brieven Albert Verwey (telefonische
mededeling van mevrouw Drs. Marijke Stapert-Eggen, d.d. 11 juli 1986). Hieronder
volgt nu de ditmaal niet door mij teruggespelde tekst, zoals
fragmentarisch door Uyldert afgedrukt, na diens zinsnede:
‘Hij [Verwey] gaf de hoop nog niet op, dat Thijm zich voor redelijk overleg zou
laten vinden en zich over het plaatsen der cacographiën verontschuldigen zou.’
Verwey aan K. Groesbeek op 1 oktober 1903:
‘Ik neem aan dat de Hr. Thijm, in den waan verkerende dat ik hem indertijd op een dergelijke wijze heb willen aanvallen, zijn daad als
gewettigde weerwraak beschouwde. Zijn handeling wordt er begrijpelijk, en
desnoods verschoonlijk door. Hij zou dan op dien grond zich
niet bij mij willen verontschuldigen. Maar dan heeft hij ook
niet langer het recht zich het bewijs te onthouden, dat zijn waan een waan is; -
dan moet ik