De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd69(25 maart 1899). Toen ik Een Begrafenis las onmiddellijk na de Nacht in het Alhambra van Verwey, zag ik dit laatste daarbij weggevallen. (Dit komt overeen met het oordeel van Gorter.)Ga naar voetnoot140 Toch weet ik, dat de Begrafenis geheelt mist het element, dat den Nacht voortreffelijk maakt (namelijk dìe toon, die ook is in Verweys gedicht aan Addens over de herfstGa naar voetnoot141 en die beeld wordt als een bevend groeyende of zich ontplooyende blanke bloem, met perzik-vleesch.) Hieruit zoû volgen dat het voortreffelijk element in den Nacht iets minder-soortigs is dan het voortreffelijk element in de Begrafenis. Dus niet iets van de zelfde soort maar van minderen graad. Maar iets van minder soort. En in zoo ver zijn dus ongelijksoortige zaken vergelijkbaar. De Begrafenis na het Alhambra lezende, is het als had men eerst genoten van de heerlijke geur van een met waterkleurige vloeistof gevulde flesch, doch ziet daarna een flesch met zoo mooi roodkleurige reukeloze vloeistof gevuld, dat de geur van de eerste flesch iets flaauws en onbelangrijks wordt. De Begrafenis is mooyer gezien dan het Alhambra mooi gehoord is. Dat het welriekende kleurloze vocht waardeloos wordt door met het kleurige vocht in aanraking te komen (in de impressie van den lezer) moet psycho-chemisch begrepen worden. Het wordt waardeloos door in aanraking te komen met dat andere. Hieruit moet niet de oppervlakkige gevolgtrekking worden gemaakt dat het kleurige vocht iets meerders is. Maar het dieper ingaan in deze waarheid leidt tot eene grondstelling omtrent de vergelijkbaarheid van het ongelijksoortige. Het is waarschijnlijk dat het zien en beelden in de Begrafenis korrespondeert met of zich op een gelijk plan van geesteswerking beweegt als: het hooren en klinken of zingen dat zich er niet in bevindt. En het Alhambra is vollediger en minder-soortig wijl het zien en hooren daarin zich samen op het zelfde plan bewegen en, zoo als uit eene vergelijking van het zien daarin met het zien in de Begrafenis blijkt, dit een oppervlakkiger plan is dan dat der Begrafenis. | |
[pagina 109]
| |
Blad 1 van een reeks aantekeningen, gemaakt door Van
Deyssel n.a.v. zijn lectuur van werk van Charles-Louis Philippe
(1874-1909). Zie ook Harry G.M. Prick, ‘De Adriaantjes/Een onderzoek
naar wording en achtergronden van Van Deyssels Kind-leven’,
Amsterdam, 1977, p. 579-580.
|
|