Nu ontfang ik echter de Mei-aflevering Tweem.Tijdschr.Ga naar voetnoot143 niet en neem de mogelijkheid aan dat daarmede iets niet in orde
is. Het spreekt van zelf dat ik in dat geval tot je beschikking ben. Is er soms
gebrek aan kopie, dan heb ik nog een groote bijdrage van Buysse. Maar ik dacht
dat je dat Sprookje van RabbieGa naar voetnoot144 dan wel zoudt
plaatsen, waarvoor het m.i. deugdelijk genoeg is.
Vergun mij hieronder den vriendschapsgroet als van-ouds te stellen.
Karel Alb. Th.
|
-
voetnoot142
- Zie in dit verband de voorlaatste zin van
Van Deyssels brief d.d. 22 januari 1899. Van Deyssel was inderdaad een poos
lang ‘in zijn werk begraven’ geweest. Op 31 december 1898 had hij in zijn
werkkamer een affiche aangebracht met deze tekst:
‘Système général
(pour une periode désoeuvrée).
Le matin, travaillez machinalement, dans n'importe quel
style. Puis, après, dans les parties ultérieures
de la journée,: réfléchissez à ce que vous ferez, à ce que vous
retravaillerez, à ce que vous commencerez de [doorgeh.:
nouveau] neuf, etc.’ Aan dit affiche werd op 15 februari 1899, met
behulp van kleefstof, een tweede vastgehecht: ‘Position au 15 février
1899. Par suite de cette prescription, j'ai commencé le 11 Janvier, le
morceau intitulé provisoirement: “Amour pour mon père et sa mort.” [de
definitieve titel zou luiden Liefde voor mijn vader, eerst
voor publicatie vrijgegeven in De XXe Eeuw, juni 1908, p. 101-118 en
datzelfde jaar voor de eerste maal herdrukt in de bundel Verbeeldingen, Amsterdam, z.j., p. 107-127 - H.P.]. J'y ai
travaillé non seulement le matin, mais encore l'après-midi et le soir. Ainsi
je suis arrivé à composer environ une petite demi-page par jour.
Et ceci est suffisant. Si je ne fais rien autre et
que vers le 1er Novembre j'aurai terminé un petit ouvrage de 160 pages, ou
même beaucoup égale à celle des pages terminées, je pourrai être content de
mon année. Du moment que j'arrive à produire régulièrement une
demi-page comme cela par jour, - je puis être content. Ce n'est pas ce qu'il y a de mieux à faire, mais c'est
déjà si beau. Des 27 journées de travail, il n'y en pas un seul ou j'ai
essayé de travailler sans succès. Autant qu'il en reste ainsi, je n'ai rien
à changer à ma méthode de travail.’ Na 23 februari 1899 was Van Deyssel
er overigens niet meer in geslaagd aan Liefde voor mijn
vader verder te werken. Ondanks het deprimerende van die situatie,
slaagde hij er op 10 mei 1899 nagenoeg moeiteloos in de tekst Over Het Leven en De Waarheid op papier te krijgen. Aan deze
tekst, openbaar gemaakt in het Tweemaandelijksch Tijdschrift van september
1901 (zie noot 246) en voor de eerste maal herdrukt in de Zesde
bundel Verzamelde Opstellen, Amsterdam, 1901, p. 96-98, was hij
overigens reeds begonnen op 31 december 1898, welk begin hij op 10 mei 1899
elimineerde. Dat begin luidde: ‘Jonge mannen, mooi of leelijk, ik geloof U
genegen te zijn. Ik heb U mij zien aanzien en meen te weten, dat gij iets
van mij wildet weten. Gij wildet, meen ik, van mij weten, wat gij doen moest
met Uw Leven, wat gij denken en doen moest met Het Leven, om U zelf en dat
Leven te maken tot iets schoons. Gij wildet vragen, en ik, ik wilde U
zoo gaarne andwoord geven. Ik heb wel eens, [doorgh.:
terwijl wij zwegen] gedurende ons zwijgen, bespeurd, dat het dát was, wat
tusschen ons ontbrak, dat ik U niet een Leer kon zeggen, [doorgeh.: die gij kondt aanhooren, overwegen, aannemen of
betwijfelen.].’
-
voetnoot143
- Het Tweemaandelijksch Tijdschrift, 5e jrg., aflev. 3,
mei 1899, was aldus samengesteld: Albert Verwey, De Spaansche
droom, p. 329-340, herdrukt in Stille Toernooien,
Amsterdam, 1901, p. 282-304; W.L. Penning Jr., Uit ‘Tom's
dagboek’, p. 341-370; Ch. M. van Deventer, Physico-philosophie [een bespreking van Friedrich Ego, Kritik der Exakten Forschung, E.J. Brill, Leiden, 1897],
p. 371-382, aldaar gedagtekend Weltevreden, 29 Dec. '98; H. de Régnier, De Vaas [oorspronkelijke titel: Le Vase;
vertaald door Albert Verwey], p. 383-386; Aug. Vermeylen, Leven
en werken van Jonker Jan van der Noot, p. 387-414; Guido Gezelle,
Groeninge'ns Grootheid of de slag van de Guldene
Spooren, p. 415-421; Is. P. de Vooys, Holland en
Brabant, I, en II, p. 422-423; J.D. Bierens de Haan, De
Subjektiveerende en de Objektiveerende Zienswijze/Toelichting van
het fundamenteelste vraagstuk der wijsgeerige overweging, p. 424-440; Jan
Veth, Een bijdrage over Rembrandt/Lezing op 15 maart 1899
gehouden voor de leden van Arti et Amicitiae, te Amsterdam, p. 441-486, met
een Aanhangsel, p. 487-489, aldaar gedagtekend 24 April
'99.
-
voetnoot144
- Laatstelijk had S.A. Rabbie, woonachtig
Rapenburgerstraat 39, Amsterdam, Van Deyssel op 12 januari 1899 geschreven:
‘Mijnheer!, Geen antwoord ontvangende op mijn brief van 15 Dec. '98 zoo
verzoek ik u nogmaals mij te willen antwoorden op den toen door mij gestelde
vraag. Kunt gij tot opname van “Rozefee” van wijlen mijn broeder [op 6
december 1898, drieëntwintig jaar oud, aan tuberculose overleden te
Amsterdam - H.P.] in uw tijdschrift besluiten. Vindt gij evenwel de bijdrage
niet geschikt, wil dan s.v.p. mij het manuscript toezenden.’ M.A. Rabbie,
Rozefee, door de auteur ingezonden op 11 augustus
1898, zou eerst worden afgedrukt in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, 6e
jrg., aflev. 2, maart 1900, p. 184-213, aldaar voorzien van een redactionele
noot: ‘Het volgende is het nagelaten werk van een in 1898 zeer jong
gestorven Nederlandsch schrijver,’ en in idem, aflev. 3, mei 1900, p.
332-372, aldaar gedagtekend Amsterdam, 1898. Aan die publicatie was
laatstelijk voorafgegaan een brief van S.A. Rabbie, d.d. 22 januari 1900:
‘Zoudt U het sprookje van wijlen mijn broeder in de Maart-aflevering van uw
tijdschrift willen plaatsen en wel om de volgende redenen. 1e Maart is het
anderhalf jaar dat Gij “Rozefee” in uw bezit hebt, zoodat m.i. dan toch wel
een begin kan worden gemaakt met plaatsing. 2e Word ik a.s. Maart opgeroepen
om als milicien in dienst te treden en zal dus zoodoende niet in staat zijn
de correctie op mij te nemen wanneer het later dan Maart geplaatst wordt
omdat ik dan niet meer vrijelijk over mijn tijd kan beschikken en ook weet
ik niet in welk garnizoen ik geplaatst word. Gelieve mij hierop te
antwoorden, verblijf ik U excuus vragend voor mijn lastigvallen. Hoogachtend
S.A. Rabbie. P.S. Tevens bericht ik U dat ik verhuisd ben naar Plantage
Lijnbaansgracht 9, 2e etage.’ aant.
|