67
Noordwijk/Zee
19 Jan. 99
Beste Vriend,
Met bittere en pijnlijke verbazing (zoo dat ik nu misschien niet schrijven moest)
lees ik deze beschuldiging. Alleen de gedachte dat jij, arme vriend, je nog wel
bitterder en pijnlijker moet voelen aangedaan noopt mij ertoe.
Alleen dit: de gedichten die je bedoelt heb ik geschreven van 20-24 Mei 1898. Ik
heb ze je in Aken samen met een andere afdeeling voorgelezen. Geen andere
gedichten heb ik voor het Januari-nummer gereed gehad, maar aldoor die, en ze
kort voor mijn laatste bezoek aan je ter drukkerij gestuurd, en ze doen plaatsen
zonder de minste verandering. Geen oogenblik, voor de ontvangst van dezen
laatsten brief van je, heb ik opgemerkt dat zij tot jouw bijdrage in kontrast
stonden.
Zul je me gelooven, zelfs als ik je zeg dat ik voor al het materieel-bewijsbare
de bewijzen heb? Op het oogenblik twijfel ik dáár zelfs aan.
Toch je viiend
Albert Verwey