De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
290Baarn, 23, ik bedoel 25, Maart 1898
Beste Vriend, Het was een prachtige ontmoeting. Maar laat mij je eerst vergeving mogen vragen voor ons niet-verschijnen bij Krasnapolsky.Ga naar voetnoot714 Je zult, hoop ik, tijdig hebben verondersteld dat er beletselen waren en dat, gegeven vooral de aanwezige nevro-psychische gesteldheid, het ook zéer moeilijk was om je een boodschap te zenden. Ik was met de zoontjes in het zelfde rijtuig, enz. Kortom, de situatie was zoo tragiesch dat ik den tijd en alles vergat. Ik heb mijn verlegenheid tegenover je trachten te verminderen door mij te herinneren, dat de afspraak niet absoluut was. - 25 Mrt.avond. Ik heb een geweldigen indruk van je gekregen. Ik heb je zoo groot zien staan als nog maar eens in het verleden gebeurd is, namelijk op de Rozengracht eens, toen ik vond dat het heele huis als een kaartenhuis om je heen was. Je kleur en stand was, voor mijn indruk, en natuurlijk trouwens, geheel in over-eenstemming met wat je hebt voorgelezen. Treffend is, dat je toen op de Rozengracht iets zei van een vrouw, die je uit een dakvenster hadt zien kijken, iets zei om een zekere manier van fluweelige of door waas omgeven of Rembrandtieke manier van zien aan te geven, en dat deze zienswijze, naar mijn bescheiden meening, nu in je werk zegepraalt. Ik kan eigenlijk heel te vrede zijn met wat je van wat ik voorgelezen heb, zeide. Van mijn stuk over Thijs MarisGa naar voetnoot715 heb je gezegd: ‘magnifique’; van het beste deel der dunnere zaakjes, die ik daarna las,Ga naar voetnoot716 heb je gezegd, toen ik de vergelijking met een dagboek van omstreeks 1820 opperde: ‘... Eugènie de GuérinGa naar voetnoot717, maar díe is “veel verfijnder”’. Hier- | |
[pagina 291]
| |
meê kan ik het doen. - De kleine moeilijkheid, indien er eene was, werd veroorzaakt door het gewagen door mij van versachtige zaken. Dit heeft mij eerst wat onthutst,Ga naar voetnoot718 maar ik ben nu zeker, dat, - indien zij ook al niet tot de groote poëzie behooren, zoo als jouw werk, - het geen ik gaarne erken, - je de kleine stukjes, die rijmen, en die in de zelfde strooming gemaakt zijn als het stuk over Maris, goed werk zult vinden, laten wij zeggen ‘kleine, min of meer rijmende, poèmes en prose’. Wat het voor mij een weinig moeilijk maakte, was dat ik meende op te merken, dat je depreciatie van Gorters werk 2e periode (‘sensitivisme’) sterker dan vroeger was geworden en juist die stukjes van mij nog 't meest dáárop lijken, hoewel in andere zienswijze, ik bedoel meer wat hun verwantschap met proza aangaat. Dit kan echter, bij nadere overweging, niet naar voor mij zijn, daar 't juist deel van mijn grootsten ‘eerzucht’ uitmaakte stukjes die dáárop lijken, - maar dan in andere visie - te maken. Niet, om dat ander werk niet veel hoogere en grootere poëzie zoû zijn; maar om dat ik met mijn karakter dat als een der hoogst bereikbare dingen voor mij beschouw. Er is, wel bezien, niets tegen dat ik een goed prozaschrijver zoû zijn, die geen werk heeft gemaakt met de orgeling der groote dichtkunst er in; maar wel een hoeveelheid kleinere rijmende stukjes, die toch fijn werk zijn. Ik acht je oordeel overigens onfeilbaar. Je, naar mijn inzien, te sterke depreciatie van Gorter 2e periode, wordt thands, naar ik meen, beïnvloed door de bewustheid der groote voortreffelijkheid van je eigen werk, en in verband met Gorters Voorrede, enz. Want je zult toch wel vinden dat G. 2e periode als men het beste Nederl. werk noemt, daarbij behoort. 26 Mrt. Ik ben op 't oogenblik nog aan alles vreemd maar hoop toch dat iets terug zal komen. - Ik maak dus af en stuur aan Groesbeek die ‘Letterk. Aanteeken.’, waarin over Zola en de ‘symbolisten’, voor de Mei-aflevering.Ga naar voetnoot719 Ik groet je groot man
Karel Alb. Th. |
|