286
[niet verzonden] Baarn, 21 Maart 1898.
Waarde Vriend,
Ik had juist inliggenden brief geschreven, toen mij je zeer graciëuze en
opwekkende uitnoodiging gewerd. En ik dacht met zich gewonnen gevende aandoening
aan de bloemen, die daar bij je zouden open gaan, toen mijn blik zich heeft
afgewend en ontmoet de oogen mijner Muze, die wel in proza maar zóo droevig
begon te kijken, dat ik haar onmiddellijk heb moeten gerust stellen en haar
beloven met haar, die zich een trouwe minnares te betoonen begint, als nog
alleen te blijven. -
Ik heb de gedachte, dat ik nu het beste deel van mijn arbeid juist voor de borst
heb. -
Tien jaar, beste vriend, bedenk het wel, tien jaar, tien jaar, 't is geen
kleinigheid. Tien jaar feitelijk zonder Haar, aan wie ik met zooveel geestdrift
mijn leven had gewijd. Tien jaar, waarin ik waarlijk, - ach, indien ik veel
gehad had, - veel, alles, alles had willen geven om Haar terug te hebben.