172
Baarn 2 Augustus 1896
Amice, Je artikelGa naar voetnoot538 aan den uitg. gezonden. Wij maken het slecht: C.
heeft rheumatiek en kan zich niet bewegen. Vriendelijk dank voor de felicitatie
op 23 Juli.Ga naar voetnoot539 Breng ook de betuiging onzer
ingenomenheid aan K. over voor het eigenhandig gemaakte en daarom dubbel aardige
jurkje, dat A. heel goed kleurt.
Met groet van ons beiden.
t.t.
K.A. Th.
|
-
voetnoot538
- Albert Verwey, Volk en
Katholicisme, in Tweemaandelijksch Tijdschrift, 3e jrg., aflev. 1,
september 1896, p. 95-113, aldaar gedagtekend Juli-Aug. '96; voor de eerste
maal herdrukt in Stille Toernooien, Amsterdam, 1901, p.
5-40. Blijkens Alphons Diepenbrock, Brievenen Documenten,
dl. II, a.w., p. 448 en p. 461-463, complimenteerde Diepenbrock op 15
september 1896 Verwey aldus: ‘Wat een mooi en belangrijk stuk heb je
geschreven. Het mooie vind ik vooral in het staan boven de partijen. Niet
alles begrijp ik er van, maar toch meer dan onze vriend Chap (in het laatste
Weekblad), die er naar gewoonte niets van begrepen heeft.
Een paar
vragen wou ik je doen, misschien vind je gelegenheid er eens bij een volgend
geschrift, of particulier op te andwoorden. 1o Kunnen
enkele personen als contemplatieven (= niet-politici) maatstaf zijn voor een
verschijnsel als het Katholicisme waarvan de politieke (maatschappelijke)
zijde een zoo gewichtige is in onze dagen? - 2o Wat
moeten wij verstaan onder het Volk en in hoever wordt dit door de
Socialisten gerepresenteerd? Ik heb je stuk nu niet bij de hand, het
zou ook een heel werk zijn uitvoerig alles te schrijven wat het opwekt. Houd
mij dus ten goede dat ik het in deze vorm van deze vragen doe waarmee ik
volstrekt niet bedoel direct een andwoord er op te ontvangen.’ Op 1 november
1896 reageerde Albert Verwey: ‘Je bezwaren, versta ik je wel, komen
hierop neer, dat je niet goedkeurt dat ik jou en Derkinderen voor
Katholieken reken. Nu is het zeker dat ik opzettelijk géén gewag
gemaakt heb van al wat Toon, en jou nog meer dan Toon, van de
eigenlijk-gezegde Katholieken onderscheidt. Ook, dat ik heel goed weet dat
jij meer aan Wagner dan aan de Kerk te danken hebt en dat het een zeer
interessante studie zou zijn natespeuren of en hoe Wagner aan vroegere
christelijke beschavingsstaten verbonden en hoeverre hij toch een spontane
openbaring van het nieuwere leven is. Dit nategaan, en de wijze waarop
Wagner zelf weer heeft nagewerkt in de moderne fransche beschaving en de
lijnen te trekken van die beschaving naar midden-eeuwsche, laatromeinsche,
klassieke beschaving eindelijk, - aantetoonen tot welke weerspiegelingen
daaruit in Holland de zielen van sommige fijngevoeligen beglansd hebben, -
dit zou een rijker en rijper werk zijn dan het met eén snee splitsende dat
ik gedaan heb, en ik geloof wel dat ik dan billijker tegenover jou zou zijn
geweest. Maar geloof mij, Fons, er is soms in gevoeligheid voor het
vele voorbijgaande een verwarring die belet den blijvenden eenvoud van een
tijd te zien. Mijn doel was geen ander dan dat die eenvoud even de
verwarring doorflikkeren zou. Wat dunkt je, heeft onze tijd een eigen
wezen of is hij een complex van de wezens van vroegere tijden? Zeg niet:
beide; want dat is wel voor het verstand maar niet voor het voelen waar te
maken: wij voelen hem als eén van beide: wij beleven hem als een
oorspronkelijken of als een laat ik zeggen weerspiegelenden tijd. Voor mij
staat het eerste vast. Voor jou, naar de eéne helft van je uitingen
ook. Naar de tweede helft? Daarnaar bewonder je onbetwistbaar met een
hooghartig en katholiek aristokratisme zulke vormen als met het leven van
onze tijd in onweersprekelijken tweestrijd zijn. Eensdeels is dat een
gevolg van een fijnverspriete gevoeligheid - en ik voel er alles voor - die
ook in het verlorene den, aandoenlijker, adel waardeert. Anderdeels van het
ongeduld van den geest die bij het zien van het groote voorbijgegane in de
bespiegeling, niet wil aannemen dat het achterstaat bij het nog maar kleine
huidige, dat men werkelijk voelt. Vandaar dat bij jou zoowel als bij
Derkinderen de liefde voor het verleden zich niet in den jeugdigen
gevoelstijd maar in den verstandelijken tijd die daarop volgt heeft
geopenbaard. Hoe dit zij: wie den tijd voelt als een oorspronkelijken,
maar hem om intellects- of andere reden wil erkend zien als een
reflectieven, moet weten dat hij in een conflikt leeft en beslissen aan
welke zij hij blijven wil. M.i. kan de overgang van een als oorspronkelijk
gevoelden naar een als reflectief gevoelden tijd alleen leiden tot
verkilling van het gevoel en omlijning van de reflectie. Dit is wat ik meen
dat Toon in zijn laatste werk vertoont. Voor jou, geloof ik, zou die keus
niet de ware zijn. Wat zeg je ervan, is het daarvoor niet de moeite
waard eens ronduit Katholiek genoemd te worden? Het komt mij voor dat
jij indertijd een goed werk gedaan hebt door van zooveel nieuwere en oudere
beschavingsschakeeringen de eigenheid natevoelen. Het komt mij ook voor, dat
men dat dàn alleen zonder gevaar voor zichzelf doen kan als men de
grondkleur in al de nuances, den grondtoon van den tijd in al die klanken,
onbederfbaar in zich heeft. Het loslaten van dien grondtoon, die jij heel
wel voelde vroeger, heeft je gevaar gebracht. Niet alleen in je omgang met
boeken en verschijnselen. Verontschuldig mijn rechtuitspreken: de
grondtoon van mijn geschrijf, voel je wel, is de oude, vriendschappelijke.
Groet je vrouw van me en geloof me als altijd tàt
Albert Verwey.’
-
voetnoot539
- Bij gelegenheid van de 32ste verjaardag
van Cateau Alberdingk Thijm-Horyaans.
|