melijke gesteldheid ermee correspondeert.Ga naar voetnoot385 Dat ik Boutens wegliet in het lijstje was bij ongeluk. Mijn vraag
naar het vers van hem was juist een correctie van die weglating. Ik bedoelde te
zeggen: ik vergat daar zooeven Boutens, maar stuur me zijn laatste vers, dan zal
ik zien welk het beste is. Zeer gegroet
Albert V.
|
-
voetnoot384
- L. van Deyssel, Tot een
levensleer. Zie noot 368. Op 20 oktober 1895 schreef Verwey aan Frank
van der Goes: ‘Karel heeft iets fraais geschreven. Prepareer maar vast je
esthetisch verhemelte.’ (Geciteerd naar Maurits Uyldert, Dichterlijke strijdbaarheid, a.w., p. 84). Over de
november-aflevering schreef de Mercure de France, januari 1896, p. 143: ‘Le
Tweemaandelijksch Tijdschrift (novembre) contient,
entre autres bons articles, une exquise nouvelle de M. Marcellus Emants, un fragment par M. Ary
Prins, une Critique littéraire de M. Van Deyssel, de beaux vers
de MM. de Vooys et Boutens. Enfin M. Berlage donne quelques aperçus de
l'architecture moderne, et c'est parfait, car, en dehors des architectes, il
semble que personne n'ait un jugement sur les monuments et édifices que nous
voyons continuellement surgir autour de nous. Nous allons aux concerts, aux
théâtres, etc., et le lendemain nous lisons dans les journaux une critique
détaillée des oeuvres entendues; mais qui nous renseigne avec compétence sur
les oeuvres architecturales? Espérons que l'exemple donné par M. Berlage
sera suivi, car il n'est pas de pays où le meilleur artiste, souvent, se
désintéresse des choses de l'architecture.’
-
voetnoot385
- Dat was inderdaad het geval, in een mate zelfs dat het Van Deyssel
roekeloos maakte op het punt van eventuele medewerking aan het weekblad De
Kroniek, zoals zich laat aflezen uit een brief van P.L. Tak, d.d. 15 oktober
1895: ‘Waarde Thijm, Mijn vriend en uitgever Van Gogh liet mij een paar
dagen geleden een briefje lezen dat mij bijzonder veel genoegen deed en
doet. Wees verzekerd dat gij, als gij aan de Kroniek wilt meêwerken, niet
licht door een redacteur hartelijker kunt welkom geheeten worden dan door
mij. Heb ik er na vroegere correspondentie niet meer op aangedrongen - 't
was bescheidenheid die het mij verbood, en misschien ook het besef dat ik
bij het Tweemaandelijksche nog een belofte heb te vervullen. - En gij gaat
schrijven voor “de Kroniek”. Met uw voornemen van medewerking, geloof ik
daaruit te mogen afleiden dat gij haar niet onbelangrijk vindt. En dat is al
wàt. Voor mij is het een aangenaam werk, vooral door de gestadige aanraking
met eenige jongeren. Al word ik zelf een jaartje ouder; ik blijf den omgang
met de jongeren zeer waardeeren.’ Het ongelukkige toeval wilde dat Tak op 21
oktober Camille Lemonnier's La Faute de Madame Charvet ter
bespreking zond: uitgerekend het boek dat Van Deyssel bespreken zou in de
novemberaflevering van het Tweemaandelijksch Tijdschrift! Geen wonder dat
Tak niet zonder bitterheid op 25 november 1895 aan Jan Veth zou schrijven:
‘Menschen als Der Kinderen en Thijm die zeer hun ingenomenheid betuigen,
vertikken het om te schrijven’, geciteerd naar Walker Thys, De
Kroniek van P.L. Tak/Brandpunt van Nederlandse cultuur in de jaren
Negentig van de vorige eeuw, Amsterdam/Antwerpen, 1956, p.
75.
|