De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd15Baarn, 17 Oktober 1894
Beste Vriend, Vóór ik in verband met ons Tijdschrift eenig kontrakt of eenige schuldbekentenis onderteeken, komt het mij noodzakelijk voor, een misverstand met je te bespreken, dat tusschen ons bestaat. Dát dit misverstand bestaat is mij gebleken uit de wijze waarop je mij vóor mijn vertrek naar Londen te Noordwijk gevraagd hebt of mijn bijdrage voor de tweede aflevering wel al klaar was en waarop je daarbij voegde, dat verscheiden menschen reeds iets van mij in de éerste aflevering hadden denken te vinden. En de óorzaak van dit misverstand kan geen andere zijn dan dat je, toen wij in het begin de oprichting en het bestuur van het tijdschrift bespraken, de door mij gedane opsomming van wat ik doen zoû niet geheel als nadrukkelijk letterlijk bedoeld hebt opgevat. Ik heb gezegd, 1o dat ik wilde mijn naam als redakteur op den titel hebben; 2o de prozabijdragen, die onder mijn beöordeelingskompetentie vallen, ontvangen, lezen, en aannemen of terugzenden; 3o zekere schrijvers uitnoodigen om meê te werken, enz.; 4o, ten zij mij dit onmiddellijke finantiëele schade berokkende, mijn beste, en door mijzelf (en door jouw natuurlijk) voor het Tijdschrift geschikt geächte werk in ons Tijdschrift en niet elders plaatsen. Maar ik weet zeer zeker niet te hebben gezegd, dat ik nu zoo spoedig mogelijk veel en goed werk zoû gaan zitten maken om in bijna elke aflevering van het Tijdschrift iets te kunnen hèbben. | |
[pagina 35]
| |
Indien jij meent dat dit van zelf uit het feit van mijn Redakteurschap volgt, - ik meen dat niet, zoo als ik van den aanvang af meende te hebben doen blijken door mijn definitie van de elementen van mijn Redakteurschap. Ik moet dus nadrukkelijk verklaren, dat ik absoluut vrij in het al of niet zus of zoo werken wil blijven. Je begrijpt dat ik je dit nu aldus opzettelijk en in precize woorden moet verklaren; want voor mij, die mijn vriendschappelijke betrekking tot jouw op zoo hoogen prijs stel, zoû niets onaangenamer zijn dan, door nu hierover te zwijgen, een misschien voor jaren permanenten toestand te doen worden, waarin jij het voortdurend zoû afkeuren dat ik zoo weinig in het Tijdschrift schreef en mij dat door vriendschappelijke pressie en waarschuwing zoû doen gevoelen, terwijl ik het noodlottige besef zoû hebben mijn vrijheid, die ik boven alles op prijs stel, ingekrompen te zien en door dit obscure principiëele meeningsverschil met jouw onze vriendschap te zien verkoelen. - Blijft nu de vraag of inderdaad een redakteurschap als het mijne, dus het lid zijn van een slechts tweeledige redaktie, een gestadige medewerking absoluut noodzakelijk maakt, om dat het anders te gek zoû staan voor het publiek. Indien je dit zonder twijfel meent, dan moet, - wat, dunkt mij, zonder bezwaar zal kunnen geschieden - òf de redaktie tweeledig blijven en ik door een ander vervangen worden; òf de redaktie uitgebreid worden. - Ik gevoel mij tot dit Tijdschrift staan niet als de aktive leider van een bepaalde geestelijke strooming, maar als de direkteur van een gelegenheid tot publikatie. Dit heb ik van den beginnen af zoo begrepen, dit strookt ook met de Inleiding, maar hierom dan ook is, m.i., die drukke medewerking niet zoo noodzakelijk als zij in het andere geval zoû zijn. Bij mijn oorspronkelijke Tijdschriftprojekten van verleden zomer heb ik steeds, zoo als je je misschien zult herinneren, aan een uitgebreide redaktie gedacht en ik plaatste mij zelf in die redaktie, alleen om dat ik die liet bestaan uit de twaalf voornaamste medewerkers en ik mij daartoe rekendeGa naar voetnoot76 Het was misschien nog meer een titel dan een funktie. - Ik ben daarna meêgegaan met jouw ideën van een zeer beperkte redaktie, zonder evenwel een oogenblik op de gedachte te komen dat door dit verschil in het getal kollegaas, het wezen van het Redakteurschap veranderen zoû. - Zoû je dus denken dat met míjn zienswijze in dezen, ik de dingen niet zoo ver had mogen laten komen als zij nu zíjn, - dan zul je, vertrouw ik, mijn betuiging gelooven dat ik zonder het te weten, zonder het in te zien, heb misdreven. - Alles samen nemende, stel ik je voor, met bedenking van het door mij in dezen brief aangebrachte gegeven, te overwegen wat er al of niet nu moet gebeuren. - Doe mijn beste groeten aan Kitty en wil mij gelooven
als steeds t.t. K.Alb.Thijm. |
|