De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
16Noordwijk 18 Octr. '94
Amice, Het treft mij, en ik voel dat ik goed doe het maar meteen uit te spreken, dat je zóo bang bent dat ik futiele tijdschriftbelangen hooger zal stellen dan je schrijvers-vrijheid. Als er eén ding is waarom er misschien iets goed aan me wezen mag, dan is het dat ik voor mezelf èn anderen, vergeleken bij die vrijheid, al het overige rompslomp, en bij den minsten overlast wegwerp van ballast vind. De enkele keeren dat ik bij je aandrong op een bijdrage, was het op die over Couperus: waaraan je zelf zei dat je bezig was, en met het aandringen waarop ik meende te handelen in je eigen geest, n.l. in die van je aktieve oogenblikken. Jij bent kunstenaar en ik versta het niet anders dan dat een kunstenaar werkt op den tijd van zijn eigen gratie, en geen seconde daarbuiten of over, al was hij duizend maal tijdschriftredacteur. Ik verzoek je te bedenken dat ik, ondanks tegenwoordige gelukkige arbeidzaamheid die de pleizierige staat van mijn gezondheid meebrengt, innerlijk geen andere verplichting tegenover ons tijdschrift voel, en bij mogelijk latere verandering aan niets verder wil gehouden zijn. Toch geloof ik, en daar kunnen wij over praten, dat met dergelijke verhouding ons redacteurschap uitmuntend bestaanbaar is; dat eigenlijk niet veel anders is dan het zijen bandje om de even saam te binden sigarenbosjes die een geachte firma in den handel brengt. Neem me niet kwalijk dat ik me schrijvende heb opgelucht. Je bedoelde voor mij niets onaangenaams, maar een woord dat geschreven is staat er toch, en ik voel het; en als ik het nu niet uitschreef zou het nu in een hoekje van mijn hart wel wegschuilen, maar later misschien te ontijd eruit komen, rinsig van 't vat. Ik kom Maandag.Ga naar voetnoot77 Tot ziens dus. Groet Cato.
je Alb. V. |
|