als ik het zie, want het leefd voor mij, zoo lang ik zelf leef en nog denken kan. Ik zie een prachtige roode achtergrond met veel gehijmzinge schaduwe, en etsen met goude omlijstingen tegen het prachtige rood, en waar een rustbank tegen aan staat met nog rooder kersenroode kussens als het achterdoek lijkt te zijn, en waar een zwaar kemmelharen kleed afhangd en dat zoo prachtig verlicht is door het goude kaarslicht, als of er straks een heilige op plaats zal nemen.
Dan zie ik een tafel met een rood zwaar kleed afhangend op den grond. Waaraan twee heeren in oude prachtige zorgjes hebben plaatsgenomen, de heeren zijn zelf nog jong, en in het volste van hun levenskracht, voor beide staat een glas, met liekeur, en daarnaast van ieder een aschbakje wat vol is met eintjes cigaren en cigaretten, en verschillende gekleurde bantjes van cigaren, boven dien tafel hangt een geelkooper kroontje, waarvan het geelgoude kaarslicht beide heeren zoo verlichte als of zij heiligen zijn en één zijn, en zij daar altijd voor mij blijven wonen, en dat zij in een stemming zijn dat zij heel zacht moete praten maar heerelik zitten te genieten, en ik zie hun de lichte grijze rookwolkjes in de goude stralen van het kaarslicht wegblazen.
Zoo zie ik mijn lieve Nol in zijn kamer zitten met jou Karel. Wat was hij deze laatste keer verheugd, over jullie samenzijn, hij vertelde mij vol vuur, dat het weer een ouderwetsche dag was geweest zoo als vroegere jaren. en dat jullie beide elkander voordurend begrepen zonder dat je beide iets zeide.
Ach hij hield zoo veel van je Karel. En daarom waag ik het nog eens op dezen dag je lastig te vallen met een brief aan je te zenden. Ik vin het zoo naar dat ik je nooit meer zie. Ik hoop dat het komt door allerlei drukte. Als het anders was zou ik het nog naarder vinden. Ik zou je zoo graag zoo lang ik nog moet leven, als een lieve vriend, van mijn lieve Nol willen behouden.
Onze lieve Nol zou het tog ook zoo naar vinden, als wij beide nog leven en elkander nooit meer zagen. Ik kan het niet helpen maar ik ben jaloers als ik van andere hoor dat ze je hebben gesproken, en ik je nooit meer zie, als ik van je hoor of lees dat je ergens bij bent geweest, heb ik een gevoel alsof je zoo alleen tusschen al die menschen staat zonder Nol. Ik zie jou ook altijd alleen zoo verlaten al heb je nog zoo veel vrienden om je heen. Hoe zou dat toch komen?
Ik ben altijd alleen ik heb geen dienstmeisje meer dus eten gaat moeielijk.
Maar als je in Amsterdam bent wil je dan eens komen koffiedrinken, wil je mij dan asjeblief vooruit schrijven dan zal ik maken dat er niemand komt die je liever niet wilt zien. Betsje Witsen komt tegenwoordig nooit meer. Zij vertelde mij dat ze je had geschreven of je haar bij mij wilde spreken over haar verzen maar je behoefd niet bang te zijn haar te ontmoeten want zij is er in maanden niet geweest.
Hoor ik eens wat?
De 7 April ben je ook hier geweest het voorige jaar, in Nol zijn boekje staat avondvisite van Karel, en zonder jas uit.
Nu dag beste Karel
Heel veel liefs van je
Mien